14 december 2008

Wees gegroet, Maria

-












Het is bijna kerstmis. Het grote feest komt eraan, ook al zitten we nog in de voorbereidingstijd, de Adventstijd. Iedereen lijkt zich voor te bereiden op het feest. Niet op het feest zoals de kerk dat viert, maar het feest van lichtjes in het donker, van gezellig sa-menzijn voor wie daarvoor iemand hééft; van een paar dagen vrij zijn; van sneeuw in de straten; van de zonnewende: de dagen die weer gaan lengen.

Het is goed dat de kerk vasthoudt aan vier Adventszondagen. Momenten van bezinning en van voorbereiding op dat wondergrote gebeuren, waarin de hemel de aarde ontmoet. Woorden en beelden, die niet van deze wereld zijn, en ook niet van deze tijd. Met verhalen over engelen die heen en weer gaan tussen goden en mensen, tussen aarde en hemel.

Bijzonder, dat Lucas een vrouwenverhaal vertelt. Het gaat over Maria, die een belofte van God krijgt te horen. Ze is gewoon thuis. Ze strijkt de gordijnen en kookt het avondeten. En dan – dan komt iets, of iemand, onhoorbaar bij haar binnen geschreden, kijkt haar met vuurvogelogen aan. Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met je! Gezegend ben jij onder de vrouwen, en gezegend is Jezus, de vrucht van je schoot.
Zo is het in ons ‘wees gegroet’-je terechtgekomen.

Maria zegt: "Mij geschiede naar uw woord", of, in de nieuwe vertaling: laat met mij gebeuren wat u hebt gezegd. Maar hoe dan ook: woorden als een open hand; een schuchter woord van beschikbaarheid.

Maria is een joods meisje van 16. Mirjam, heet ze. Moeder van de Messias, wordt ze. IK? heeft ze gedacht. ZIJ? zeiden de mensen... De Messias komt als een soort ongewenst kind dat z'n moeder in verlegenheid brengt en haar vervreemdt van de mensen, zodat ze nagekeken wordt. Haar zoon en toch ook niét haar zoon. Haar kind en toch ook niét haar kind.

Mirjam Maria is beschikbaar. Je ziet het op de schilderijen aan haar houding, haar ogen, haar houding. Grote woorden van God klinken tot haar: `zoon van de Allerhoogste, troon van David, koning over het huis van Jakob, een koningschap zonder eind'. Maar hóe dan? vraagt ze. Ze schrikt ervoor terug, dat zien we achterop de liturgie. Hoe zal dat zijn? Door Gods Geest, door zijn heilige Geest; DIE zal jou overschaduwen; als een wolkkolom overdag en als een vuur in de nacht zal die óver jou komen. Want NOOIT zal krachteloos zijn een woord dat van God komt.... of, in de nieuwe vertaling: “want voor God is niets onmogelijk”. Op de afbeeldingen is de duif altijd aanwezig. Op de achterzijde bovenin het middendeel; op de voorzijde tussen haar en de engel Gabriël, bij de pilaar.

Dat klinkt goed; maar het roept ook vraagtekens op. Wat hèbben de woorden van God dan tot stand gebracht in de mensengeschiedenis? Wat zijn we ermee opgeschoten? Misschien is het énige, dat tenminste ons geweten is gewekt. Dat we sindsdien met elkaar onderscheiden kunnen tussen goed en kwaad, tussen onrecht en gerechtigheid, tussen recht en slecht. Zou om die reden de verdrijving uit het paradijs zijn afgebeeld (voorkant)? Om te herinneren aan goed en kwaad? Wil daarmee gezegd zijn dat God in Maria en dus in Jezus een nieuw begin schept, een nieuw weten, een nieuwe wereld?

De woorden van God die haar kind straks zal spreken, zullen zàchte woorden zijn. Woorden die op vrouwenvoeten gaan, dwars door de geschiedenis van dreunende voetstappen en marcherende laarzen. Zachte woorden die de harde woorden tégenspreken en desalniettemin nooit kràchteloos zullen zijn. Marcherende soldaten kunnen worden vernietigd; maar niét deze woorden van liefde tegenover haat, van vrede tegenover geweld, van vergeving tegenover vergelding, van recht doen tegenover onrecht, van oprechtheid tegenover de leugen, van samen delen tegenover jezelf verrijken, van durven verliezen tegenover alsmaar willen winnen.... Daarom ook komen we in de kerken zondag aan zondag bijeen, om ons geweten te scherpen, om ons onderscheidingsvermogen te behouden en niét af te vlakken; om geprikkeld te worden met àndere ogen te kijken dan met de ogen van hen wie het góed gaat.

Daarom zingt Maria dat revolutionaire lied, het Magnificat; de Lofzang van Maria: wie hoog gezeten was, wordt van de troon gestoten. Wie klein was en niet in aanzien, zal door God worden verhoogd. Wie honger heeft, overlaadt Hij met gaven, maar rijken stuurt Hij weg met lege handen. Advent is de tijd waarin Hij ons oproept om zijn weg te bereiden, om de dalen te verhogen en wat zich verheft, neer te halen. Er gaat iets veranderen; dit systeem van ons houdt niet voor eeuwig stand. iets wat wij in deze dagen voelen en ervaren.

We vieren Advent elk jaar weer, en dat niet één keer, twee keer of drie keer, maar vier keer, tot aan de einden der aarde, in alle windstreken. Laten we ons daarom als Maria openstellen om hem te ontvangen.

Wees gegroet Maria,
vol van genade,
de Heer is met je;
gezegend ben jij
onder de vrouwen,
en gezegend is Jezus,
de vrucht van je schoot.
-

Geen opmerkingen: