-
Regelmatig een bewerking van Jesaja, vrij vertaald uit de Hebreeuwse grondtekst.
Luister nu o Jakob, mijn knecht,
Israël, dat Ik uitkoos;
dit zegt je boetseerder en helper
van de moederschoot af:
wees maar niet bang, want
zoals Ik water uitstort op dorstig land,
zodat er beken ontstaan op het droge,
zo giet Ik mijn Geest uit over je kinderen
en stort Ik mijn zegen uit op je nakomelingen;
tussen het onkruid schieten ze op
als wilgen langs helder water;
hun naam en mijn naam
zijn voor altijd verbonden;
Ik ben de Alfa en de Omega,
er is geen andere God.
Wie is als Ik?
Met wie moet Ik worden vergeleken?
Wie kan van zichzelf zeggen
wat Ik heb gedaan:
een volk gecreëerd, vanouds.
Wie kan de toekomst voorspellen?
Schrik dus maar niet, wees niet bang,
heb Ik het je al niet altijd gezegd?
Jullie zijn mijn getuigen!
Bestaat er nog een andere God,
rotsvast betrouwbaar?
Die moest Ik toch kennen?!
Die makers van beelden zijn bezig met niks,
ze kunnen toch beter weten?!
Wie doet dat nou: beelden maken
die nutteloos zijn?
Het zijn gewoon handwersklieden,
mensen als iedereen;
waar zijn ze mee bezig?
Roep ze maar hier,
laat ze maar komen;
ze zullen beschaamd staan.
De smid smeedt de beitels
tot hij erbij neervalt,
de schrijnwerker tekent en schaaft,
tot het beeld op een mens lijkt
het liefst op een man
en plaatst het dan in een huisje.
Ze kappen er bomen voor om
die in het bos groot zijn geworden,
in regen en wind;
ze dienen tot brandhout,
het gaat in de kachel
of ook in de oven;
zo bakt hij z'n brood.
Van de rest maakt hij een godsbeeld
en knielt ervoor neer;
op de houtskool roostert hij vlees,
eet zich vol en wordt warm.
Van de rest maakt hij een godsbeeld
en knielt ervoor neer en zegt:
Gij moet mij redden, Gij zijt mijn God!
Zien ze dit niet in?
Zitten hun ogen en harten zó dicht,
dat ze dit niet begrijpen?
Komt het niet in hen op om te zeggen:
een deel stookte ik op in het vuur,
ik bakte er brood op,
roosterde vlees op de houtskool
en verwerkte de rest tot een God,
zodat ik voor een stuk hout ben gevallen?
Hun hart bedriegt hen;
ze redden het niet, tenzij ze zeggen:
bedrieg ik mezelf niet?
Denk hieraan, Jakob,
en Israël, mijn knecht;
Ik heb jùllie gemaakt,
je wordt door mij niet vergeten!
Je overtredingen veeg ik weg
als condens van een raam,
als een mistbank veeg Ik die weg;
maar keer je dan ook om tot Mij,
want Ik ben je redder.
Jubelt, hemelen en juicht, gij aarde,
want Hij heeft Jakob verlost,
aan Israël zich verheerlijkt.
Zo spreekt Hij,
die je in de moederschoot heeft gevormd:
Ik heb dit alles gemaakt:
de hemel uitgespannen, alleen,
de aarde uitgebouwd, op eigen kracht;
leugenprofeten en waarzeggers
wijs Ik terecht,
wijzen ontmasker Ik als dwazen;
maar het woord van mijn knecht
en het bericht van mijn boden,
dat doe Ik gestand:
Jeruzalem zal worden bewoond,
de steden van Juda worden herbouwd,
uit z'n puinhopen zal het herrijzen,
zowaar als Ik de afgrond kan laten verdrogen
en rivieren zonder water doen staan.
Zo zeker is Kores mijn herder,
die uitvoert wat mij behaagt,
zodat Jeruzalem wordt herbouwd
en het fundament voor de tempel gelegd.
-
17 mei 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten