13 maart 2011

Het water stijgt en stijgt.... Psalm 69

-
Een psalm over watervloeden, over wegzinken in de modder, over angst en schreeuwen om redding.

Wat een treurnis in Japan wat een ellende... Op internet zag ik beelden van gebieden voor en na de vloed. Hele dorpen zijn compleet weggevaagd, van de aardbodem verdwenen, met inwoners en al... Tienduizend kunnen het er zijn, maar ook nog veel meer.

Stel je die angst voor, als je dat monster van water op je af ziet komen en je kunt geen kant meer op. Stel je voor, dat je het op een hogere plek overleeft, en al het bruisen, kraken, piepen en schreeuwen is voorbij en het wordt stil, doodstil. En jij bent alleen overgebleven; alles is verwoest, je huis, de straat, je dorp, de mensen – alles is weg....

De Bijbel heeft weinig of niks met de zee. De zee maakt bang, het is een duistere, diepe afgrond van onzekerheid en godverlatenheid. Voor ons gevoelsleven kunnen we het alleen maar vergelijken met het donkere gat van een depressie, waar je in kunt zitten:

het water staat aan mijn lippen,
ik zink weg in bodemloos slijk
en vind geen grond voor mijn voeten,
ik ben in diep water geraakt,
de stroom sleurt mij mee.
Uitgeput ben ik van het roepen,
mijn keel is schor geschreeuwd,
mijn ogen zijn verzwakt
van het uitzien naar mijn God.

Je wordt teruggeworpen op jezelf. Je ervaart dan hoe ònmogelijk God is. Je daalt af in de afgrond van angst, die je zelf bent geworden; je vervreemdt van jezelf, je blijft nergens, je bent niemand meer. Ook in jouzelf breekt alles los tegen jou; het leven zelf lijkt je vijand. Het is een verschrikkelijke confrontatie met de duisternis in jezelf. je wenst niemand toe dit mee te moeten maken....

Als je heel Psalm 69 zou lezen, ontmoet je een mens die biddend, scheldend en huilend z’n illusies àchter zich laat en tot waarheid komt. Het is het gebed van iemand die zich leeggooit, die àlles eruit gooit en zich zó pas los bidden kan uit de greep van de angst. Pas dan kom je tot rust.

Dan kan er iets nieuws gebeuren; het gevoel gezuiverd, gelouterd en eindelijk bevrijd te zijn kan de overhand krijgen. De ervaring dat er méér is dan alleen jouw diepste duisternis en angst. Het besef dat God zelf dieper is dan alle dood en jou opvangt en aanvaardt zoals je bent – óók door de dood heen. Gij die liefde zijt, diep als de zee, flitsend als weerlicht, sterker dan de dood, laat niet verloren gaan één mensenkind. Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien, eer ik werd geboren....

En dan denk ik aan die mensen in Japan, die alles kwijt zijn; wat zouden die denken – mensen die alles kwijt zijn, en deze overdenking zouden horen... Tegelijk weet ik: die mensen zijn er ook hier in ons midden: mensen met schokkende verlies-ervaringen, meer dan een ander zich voorstellen kan.

Die mensen herkennen zich in deze Psalm, in de woorden van deze dichter. En alleen dàt al is bevrijdend: dat er één mens is die de diepte peilen kan van jouw verdriet, verlatenheid, angst, boosheid en eenzaamheid. Dat je dat ten minste déélt met iemand. Dat alleen al kan troosten. En dat je weet: mijn boosheid, mijn woede, mijn angst – het mag er zijn voor God. Ik hoef mij er niet voor te schamen, want hij kent mij tot in het diepst van mijn wezen.

Want als mens wil je gekend zijn – niet alleen in je dagen van voorspoed en geluk, maar bovenal in de tijden van tegenslag en pijn, van confrontatie met je diepste zelf en al wat in je is. Om het niet te lang te maken wil ik nu afsluite met een bewerking van Psalm 69 van Piet Thomas. Hij was hoogleraar Oude testament in Tilburg.

Red mij, Heer, want het water
stijgt mij al tot de lippen.
Ik zink weg in de modder,
ik voel de bodem niet meer.

Water, overal water,
stromingen sleuren me mee.
Mijn ogen zijn moe gestaard,
mijn keel is van schreeuwen schor.
Ik zie of ik hoor U niet.

Vijanden heb ik nog meer
dan ik haren heb op mijn hoofd.
Machtig zijn die verraders,
ze tasten mijn leven aan.
Weerloos maakt mij hun haat.
Ze eisen dingen terug
die ik nooit heb ontvreemd.

Gij die mijn zwakheden kent,
die weet dat ik dwaas ben geweest,
maak niet te schande die op U
wachten, op U vertrouwen
en zien wat met mij gebeurt.

Omdat ik in U heb geloofd
werd ik te schande gezet,
ben ik zelfs voor mijn broers
een vreemdeling geworden.
Getreurd heb ik en gevast,
maar allen spotten met mij.

Er wordt over mij gepraat
en hekelend gezongen.
Maar ik blijf tot U bidden.
God, wil mij antwoord geven
het uur dat het U schikt.
De spot heeft mij gebroken.
En niemand die mij troost,
mijn dorst en honger lenigt.

Al leef ik in verdrukking,
Gij kunt mij doen herleven.
Gij kunt mij uit het water
en uit de modder halen.
Want allen die U zoeken
vinden bij U gehoor.
De armen en verdrukten
laat Gij nooit in de steek.

Doe dit nu ook met mij niet.
Bevrijd mij uit mijn nood.
Dan loof ik met een lied,
met alles wat op aarde leeft,
uw naam nu en altijd.
-

Geen opmerkingen: