13 februari 2007

Reis naar Roemenië - 1995

VERSLAG REIS NAAR ROEMENIE, OKTOBER 1995

Zondag 15 oktober

's Morgens hadden Ida en ik allebei nog dienst. De dagen daarvoor hebben we tot diep in de nacht doorgewerkt, om al het gewone werk af te krijgen en hier thuis geen chaos achter te laten. Maria, Anneke en Lieske blijven met z'n drie‰n thuis. Dineke studeert in Groningen geschiedenis.

Na het middageten gaan we de spullen voor de reis bij elkaar zoe­ken en inpakken. Ook maak ik nog een overzichtje van onze ver­blijf- en halteplaatsen, met telefoonnummers en zo.

Magda van der Ende, die met ons meereist, is om half twee gearri­veerd. Om een uur of vier kunnen we vertrekken. De zon is nog net boven de huizen. We rijden onze vaste route: richting Oberhausen, dan over de A2 naar Dortmund; daar de A45 op (Sauerlandroute). Vanaf Würzburg moeten we in dichte mist afzakken naar het zuiden, om straks in Nördlingen te overnachten. Daar woont Nitchen Köber-­Sattler, de vrouw van Berthold Köber, met Wolfgang en Christa. Berthold en Agnes (de oudste) verblijven nog in Sibiu (Hermann­stadt), waar Berthold dogmatiek doceert en Agnes theologie stu­deert, zolang het allemaal nog duurt. Wanneer zal die hogeschool worden opge­doekt?

Nördlingen blijkt een werkelijk idyllisch middeleeuws Duits stad­je te zijn, met ringmuren en torens rondom . Nitchen woont in een gemoderniseerd huis net binnen de muren, bij de Lepsinger Tor. Het is omstreeks 23 uur, dat we aankomen. Ze verwacht ons met een lekker hapje. Daar ontmoeten we ook Ida's oudere zus Anneke, die uit Basel (CH) is gekomen om - voor het eerst - met ons mee te gaan naar Roemenië.

Dan volgt er een lang nachtelijk gesprek, vooral met Magda en Ida, over haar levenssitu­a­tie. Voor zover nodig doet Ida daarvan wel verslag. De volgende ochtend heeft Ida ook nog een heel ge­sprek met haar petekind Wolfgang, die ook bepaald niet gelukkig is in z'n nieuwe situatie.

Maandag 16 oktober

Om een uur of half elf vertrekken we richting Oostenrijk. Eerst nog een lang stuk binnendoor. Dan naar Regensburg en Passau (Su­ben). In Oostenrijk staan voor de Duitse grens kilometerslange rijen vrachtauto's, die de EU in willen. Bij Autobahnstation Ybbs (onze vaste pauzeplek, vanwege het prachtige uitzicht over het Donaudal) houden we even halt om de eigen koffie te drinken. Oos­tenrijk verdient nooit veel aan ons: we tanken altijd in Duits­land of Hongarije en nemen niet eens Oostenrijks geld mee op reis.

Over de A21 rijden we ten zuiden langs Wenen, om via een ringweg langs Schwechat richting Boedapest te gaan. Aan de kilometerstand zie ik, dat we door over Nördlingen te gaan, een kleine 200 km. hebben omgereden. Bratislava (Slowa­kij­e) is, als we de grens bij Nickelsdorf naderen, vlakbij. Vroeger was Nickels­dorf echt een crime: àlle verkeer moest door het dorp heen - een ware terreur voor de be­vol­king. Sinds vorig jaar is de snelweg klaar gelukkig.

De Hongaarse grens duurt altijd even een kwartiertje, vanwege de formaliteiten die veel mensen bij het verlaten van de EU hebben af te handelen (Oostenrijk hoort er - ik geloof sinds 1 september 1995 - ook bij).

Eerst komen we in Mosonmagyaróvár, waar we even een hapje willen eten in ons vaste eethuisje: de Fregatt-étterem. Maar die is op maandag gesloten. We vervoegen ons in het aanpalende, wat defti­ger restaurant, en eten daar een soepje.

Dan volgt het vervelendste stuk: van de grens tot Elvispark, waar een vliegtuigrestaurant staat en waar de twee grensroutes via Sopron en via Hegyeshalom bij elkaar komen (vlak voor Györ), is het een provinciale weg, dus gewoon twee­baans, door de dorpen heen. In Öttevény en in Abda staat alle waar uitgestald, die men zich maar kan indenken. Anneke kijkt haar ogen uit, en denkt dat het allemaal folkloreproducten zijn. Het is grotendeels industriële big business; maar het ziet er wel gezellig uit. Vanaf Györ begint de snelweg weer, naar Boedapest.

Het aanzicht van Boedapest is het laatste jaar enorm veranderd: het is vergeven van gigantische, verlichte reclames, als je de stad binnenkomt. We moeten Magda ergens bovenin Boeda afleveren. Op ons gevoel rijden we die kant op, en komen precies op de hoek van haar straat uit... Wij rijden vervolgens via de Margit-brug naar het West-Station, om omstreeks 21 uur bij Cili te arriveren. We worden even hartelijk als altijd welkom geheten door Cili en Piroska, die invalt voor Mini. Die ligt in het ziekenhuis, met een schedelbasisfractuur. In de keuken was ze flauwgevallen, met het hoofd op de plavuizen. Cili had haar gevonden. Ze ligt ruim 3 weken in het ziekenhuis, en mag komende week naar huis. Ze zal nog lang rust moeten houden. We schrijven met elkaar een groet­kaart aan Mini. Szalczer Magdi is momenteel in Kolozsvár (Cluj, Roemenië), om in haar huis wat orde op zaken te stellen. Cili vertelt dat het veel moeilijker is geworden om Hongaren uit Roe­menië in Hongarije medisch te laten behandelen, omdat nu alles gewoon moet worden betaald. Het aantal te verplegen gasten + begeleiders daalt sindsdien zienderogen.

Om 21.45 arriveren Tóth Monika en haar vriend/verloofde József. Hij is docent Oude Testament aan het Ráday Kollégium, de theo­logie van Boedapest. Monika is een theologiestudente, die van september 94 tot zomer 95 au pair was in Arnhem en toevallig in de Diaconessenkerk te­recht­kwam, omdat haar gastheer in een koor zong. Na afloop werd ze aan mij voorgesteld, waarop ik in het Hongaars van alles ant­woordde en vroeg. Haar mond viel open van verbazing; ze moest vastgehouden worden om niet om te vallen: remek! We hebben heel leuk contact met haar gekregen, in lief en leed. Over twee weken gaat ze trouwen; maar wij kunnen er helaas niet bij zijn. Dat vindt ze echt heel erg; maar het is niet an­ders.

We eten rakott krumpli: gebakken aardappels in laagjes afgewis­seld met hardgekookt ei en kolbász (worst), lekker met zure room er­over­heen. Omwille van Anneke proberen we met Monika Nederlands te praten, maar dan verstaat Cili het niet; dus proberen we het in het Duits, maar dat kent Monika niet goed. We improviseren wat.

Dinsdag 17 oktober

Dinsdagmorgen gaat Cili om half vijf iemand naar het vliegveld brengen. Om 7 uur is ze weer thuis, met verse broodjes, en wekt ze ons. We hebben best nog wat tijd nodig om bij te praten. Haar grootste zorg is momenteel een meisje van 17 jaar uit Roeme­nië, dat een harttransplantatie moet ondergaan. Ze is ooit al een keer toen ze klein was in Londen geopereerd. Nu moet echter de grote ingreep plaatsvinden. geld voor de reis is er al; nu nog het geld voor de operatie. Dan vertel ik dat we een aanbod hebben gekregen vanuit Amerika om daar gecompliceerde operaties gratis te laten plaatsvinden, mits de reiskosten zelf worden gedragen. Verblijfs- en ziekenhuiskosten worden door een Rotary club uit New York ge­financierd. Cili valt van haar stoel van verbazing: "Hoe is het mogelijk! Zie je wel dat de goede God alles be­stiert?! Hoe kan het anders dat jij, precies nu deze nood zo hoog is, het antwoord meebrengt?! Onze gebeden worden verhoord!" Ik beloof haar de brief zo spoedig mogelijk op te sturen.

Terloops vraagt ze ons, om een rode overdrukbol van een CV-ketel mee te nemen naar Roemenië, en een doos met thermostaatknoppen. We duwen en stouwen, tot alles weer in de auto kan. Het moet bin­nen­gesmokkeld worden, want voor invoerrecht is er geen geld. Vooruit maar weer. Het is een uur of tien als we vertrekken. Eerst over de M5, richting Szeged, en dan bij Dabas binnendoor naar Pilis (`Badagozzák a Pilisi templomot'). Daar op de M4 naar Püspök­ladány-Oradea. In Szolnok eten we in een echte `cukrászda' wat taartjes; Ida en Anneke kopen marsepeinen lekkernijen voor mijn verjaardag, morgen.

Tussen Püspök­ladány en de grens begin ik altijd bloednerveus te worden. Er is weinig reden voor, maar daar zit een trauma wat vele Roemenië-reizigers hebben. Bij de grens zijn er geen auto's voor ons. We moeten de formuliertjes invullen voor het visum, en rijden na 10 minuten door! De controle mag geen naam hebben. Als we de grens over zijn - i.v.m. de tijdgrens is het er al een uur later - , staan er links twee huizen. Na het eerste huis moeten we linksaf, om binnendoor naar Biharia te kunnen komen, waar onze vrienden Csernák B­éla en Mimi wonen. We komen om een uur of 7 aan. Mimi heeft twee jongens, Loránd en Lajos. Samen hebben Béla en Mimi de kleine Béluka, die nu 2,5 jaar is. Hij is mijn grote vriend. Sinds we in augustus vertrokken, heeft hij het met zijn vader elke dag over mij gehad: `Klaas bácsi'. We zijn direct weer goede maatjes.

Voor Béla hebben we een printer meegebracht, die we van Nina Wee­genaar (onze koster) hadden gekregen. Hij is er dolblij mee. Ook heb ik kabels meegenomen, software en een nieuw lint voor deze Star LC 24-10. Helaas kunnen we e.e.a. niet uitproberen, daar hij de stroomkabel van de computer ergens anders voor ge­bruikt heeft, zodat die nu kwijt is. Had ik dat geweten: ik heb er nog liggen. Komt wel weer.

Mimi serveert weer allerlei heerlijk eten. Omdat ze zo fantas­tisch kan koken en ook altijd zorgt dat er wat klaarstaat, denken vele Nederlanders dat het daar een Luilekkerland is. Maar wie weet dat ze bijna failliet zijn? Door de inflatie neemt de waarde van het geld z¢ af, dat ze van een maandsalaris niet meer rond kunnen komen, laat staan iets opzij leggen. Ze hebben flinke schulden wegens het `huis voor de oude dag', dat ze hebben gekocht en dat deels verbouwd wordt. Er zijn nieuwe vensters ingezet, maar de ramen ontbreken nog. Die moeten er wel in voor de winter!

Mimi's zoon Loránd is voor de tweede keer gezakt voor het toela­tingsexamen voor de universiteit voor geografie. Het bleek, dat hij het examen wel goed gemaakt had, maar geen kruiwagen had inge­schakeld. Daardoor was er voor hem geen plaats... Dat betekent nog een jaar voorbereiden, en bijles nemen bij een professor geo­grafie, die zich daarmee een aanvulling op zijn salaris ver­schaft en Loránd een plaatsje aan de universiteit. Ja, zo gaat dat nog steeds... Van een sponsor konden we hen geld overhandigen voor de studie van Loránd. Een student laten studeren kost onge­veer f100, ongeveer een maandsalaris. Het geld van de sponsor was voor hen een geschenk uit de hemel. Er wordt toch voor ons ge­zorgd, voelen ze.

De kleine Béluka is een schattig jochie van twee en een half jaar. Pienter, watervlug, speels en vrolijk. Een ware vreugde voor ieder die hem ziet.

Anneke voerde een levendig gesprek met B‚la in het Frans over het kerkelijk leven in Zwitserland, dat hij tijdens zijn studie (in 91-92) had leren kennen.

Woensdag 18 oktober

Met kaarsjes en verjaardagsliedjes bij mijn veldbed in de Ark werd mijn verjaardag geopend. Cadeautjes waren er niet, maar die krijg ik toch nooit, behalve een bloem, Engelse drop en marse­pein.

Anneke, Ida, Béla en Mimi hebben met elkaar het aangekochte huis bekeken, dat voorlopig voor Nederlandse gasten gebruikt gaat wor­den. Om een uur of elf vertrokken we richting Cluj; het weer was redelijk, maar niet echt mooi. Wel droog, en de weg was goed. Op de Koningspas zijn we even gestopt, om Anneke van het uitzicht te laten genieten. Daarna weer door, tot Körösfö. Onze vriend Fe­rencz Laci is daar predikant. Bij hem hadden we veel houtsnij­werk besteld, om voor het Roemeniëwerk te verkopen. Zijn vrouw en kin­deren waren de hele dag in de wijngaard van haar ouders: de drui­venoogst was gaande. Hij had een half lam klaargemaakt; dat zou hij `s middags aan hen gaan brengen. Voor ons maakte hij gauw even een soepje klaar. Hij sprak uitstekend Duits, tot vreugde van Anneke (geleerd in Münster).

Toen hij Magda zag, riep hij ineens: "Ha, Priki!" Die lag vervol­gens 10 minuten in een deuk: dat was de bijnaam, waarmee ze begin 70er jaren in Kolozsvár door het leven ging. Het betekent zoiets als `pittig kleintje'.

Daarna vertrokken we weer, door vele folkloredorpen reizend, naar onze oude stad Kolozsvár. Omstreeks half vijf arriveerden we bij onze vriendin Bak Éva, met haar drie dochters Márta, Sári en Ágnes. Het is een heerlijk adres: hartje stad, 100 meter van de theologie; de auto kan op de binnenplaats staan; en zij maakt niet zo overdreven veel werk van het eten; daar heeft ze trouwens ook het geld niet voor.

Éva had de handen vol gehad aan onze bestelling: een gelakte, licht­houten lijst van 150x100 cm, met glas. Met de mensen die van­uit Nederland in Kolozsvár theologie hebben gestudeerd, hadden we nl. afgesproken om als cadeau ter gelegenheid van het 100-­jarig bestaan van het instituut een tableau aan te bieden, met daarop de foto's van de Nederlanders. Maar goed, dat was nog niet gelukt, want in de stad was er momen­teel geen glas te koop. Dus afwachten maar. Zonder glas gaat ook niet.

Magda logeert bij Imre Magda, dochter van Prof. Imre Lajos, over wie Magda haar dissertatie schreef; die woont ook op die binnen­plaats.

's Avonds zijn we op bezoek geweest bij Adorjáni Zoltán en Mária, die eveneens op dezelfde hof wonen. Zij waren eind augustus met de docen­ten theologie naar Israël geweest, en Ida was in juni ge­weest; dus viel er heel wat bij te praten. Ook het computer­ge­bruik, zijn colleges Grieks en Hebreeuws, en de kerkpolitieke situatie in Nederland en in Roemenië kwamen allemaal aan bod. voor het feest had Zoltán alle tekstverwerking en publiciteit gedaan. We kregen van hem de programma's en orden van dienst mee.

's Nachts ontstond er nog een probleem, omdat Anneke niet tegen ons snurken kon, zéker niet tegen dat van mij. Radeloos was ze, totdat we haar uitlegden dat ze dan heel hard `KLAAS!!!' moet roepen. Dan geeft Ida mij vanzelf een stomp en draai ik me auto­matisch om als een kip/ haantje aan de gril.

Donderdag 19 oktober

Eerst zijn we om 9 uur even bij Imre Magda op bezoek geweest, om even bij te praten. Ze is altijd zeer geïnteresseerd en vraagt echt vol belangstelling door. Visueel is ze langzamerhand zwaar gehandicapt.

Daarna naar de Grote Kerk, waar om 10 uur de openingsplechtigheid zou plaatsvinden. In optocht kwamen de bisschoppen, hoogleraren en dominees de kerk binnen. Wij hadden een prachtig plekje in de heerlijkheidsbank aan de rechterzijde, tegenover de kansel. Ik zat naast mw. Busch. Haar man, prof. Eberhard Busch, zou 's mid­dags een eredoctoraat krijgen. Hij zat vooraan bij de gasten; zij had een plekje aan de zijkant gevonden. Hij heeft o.a. het boek `Karl Barth's Lebenslauf' geschreven, het boek dat we twee dagen eerder in Boedapest aan Tóth Monika en József hadden cadeau gedaan. Opvallend was dat bij alle festiviteiten geen enkele vrouw een rol speelde.

Na de openingsdienst werden vele toespraken gehouden, waar­bij je een aardige indruk kreeg van de verschillende soorten men­sen en geloofsbelevingen, die aanwezig waren. Het orgel klonk weer eens prachtig. De kerk was behoorlijk bezet met belangstel­lenden.

Tussen de middag aten we op het Instituut een eenvoudige pot, ge­lukkig. Daarna begon om 4 uur een zitting van de Wetenschappe­lij­ke Senaat van het Verenigd Protestants Theologisch Instituut met Universitaire Graad. Eerst kwamen de verse gepromoveerde doktoren aan bod om hun bul in ontvangst te nemen. Daarna werden postume doctoraten uitgereikt, o.a. aan Árus Lajos, bij wie wij met Pink­steren 1974 gepreekt hebben. In de kerk zaten we naast Zsoka, zijn weduwe. Ze aarzelde of zij, dan wel haar zoon de bul in ont­vangst zou moeten nemen. We hebben haar beïnvloed dat ZIJ het zou doen, omdat zij met Lajos ervoor gevochten en gestreden heeft, on­danks alle weigeringen, opdrachten tot herschrijven enzovoorts. In de laudatio werd ook heel duidelijk aangegeven dat er steeds politieke motieven waren om zijn promotie te blokkeren. Széles Mária, die eind tachtiger jaren verantwoordelijk was voor de laatste weigering tot hij plotseling 1989 stierf, was deze middag niet aanwezig....

Vervolgens was het de beurt van de eredoctoren. De laudatio's wa­ren soms leuk en goed onderbouwd; maar er waren toch ook weer `(kerk)politieke' eredoctoraten bij, zoals van de uitgever van de boeken van bisschop Csiha Kálmán, en van collega-bisschoppen uit Hongarije en zo. Het eredoctoraat voor Hebe Kohlbrugge werd door Henk v.d. Graaf in ontvangst genomen.

Om een uur of negen was deze plechtigheid afgelopen (‚‚n keer een kwartier pauze). Daarna was er een hapje (sandwiches) en een drankje in de Bethlen Gábor-zaal van het Instituut. Ida was om acht uur al naar een bijeenkomst van het jongerendiaconaat gegaan, de zgn. Bethesda-groep. Met het geld uit Elden-De Kandelaar (Ÿ300,- per maand) helpen ze ñ 35 noodlijdende gezinnen met eten, kleding, schoolgeld en wat maar nodig is. Het project loopt goed, de dankbaarheid is groot en de zegenbede voor de gevers welgemeend.

Vrijdag 20 oktober

`s Morgens hielden de nieuwe eredoctoren korte voordrachten, waar­voor ze pas de dag voor hun eredoctoraat in Kolozsvár waren bena­derd. Het waren van die 10-minuten-lezingen, die uitliepen tot 20 minuten elk. Heel interessant! Bram van de Beek (Leiden) onder­streepte het belang van de vriendschap voor de theologie. Hij zei ook: "Jullie zijn al sinds lang een minderheid; wij zijn het sinds kort. Daarom kunnen we veel van elkaar leren. De meerder­heid van onze cultuur is atheïstisch".

Daarna biedt ds. Ries Nieuwkoop uit Zwolle een paaskaars aan, om in de aula `s zondags te branden. We zijn benieuwd of daar inder­daad iets van terechtkomt, omdat kaarsen nog altijd als `rooms' worden beschouwd. Anderzijds, door de vele internationale kontakten zien ze ook hoe WIJ met kaarsen omgaan. Het wordt in dank aanvaard.

Ida vertelt daarna iets over de dr. Juhász István Stichting: aan Nederlandse predikanten wordt gevraagd per jaar éénmaal het be­drag van een vrije preekbeurt (Hfl. 100-125) over te maken aan de Stichting. Die stelt uit dit fonds geld beschikbaar voor behoef­tige studenten in Kolozsvár. Er is een raad in het Theologisch Instituut, die daartoe mensen voordraagt aan de Stichting. Men is ontroerd door dit gebaar van betrokkenheid uit Nederland.

Ondertussen werkten Magda en ik `s ochtends aan het `tableau'. Ons rondschrijven over het tableau had van bijna allen een foto opgeleverd, zelfs van Jan en Trijnie Post Hospers-Plattje uit Indonesië. Alleen van Teun van Rheede en Klaas en Heleen Dirksz van den Hout hebben we niets ge­hoord. We hebben uiteraard wel een plekje open gelaten, dus: wie weet!

Het was leuk om met Magda de hele morgen aan dat tableau te wer­ken. Je moet telkens afwegingen maken: wordt het een collage, een portretgalerij, een kunstwerk? Wordt het niet te vol? Blijft er niet een groot vlak leeg? Moet je dit of dat nou wel of niet on­der­strepen? Hoe krijgen we het vlak achter het glas? Bovendien was het glas aan de kleine kant, zodat er een risico bestond dat het door de lijst heen zou vallen.

Toevallig kwam Kozma Józsi langs voor het een of ander; hij heeft geholpen een veiliger constructie van het geheel te maken, inclu­sief ophanghaken. Om twee uur was het klaar, en droegen we het naar de diszterem (aula). Tonk Sándor hield daar een lezing over de geschiedenis van het Instituut. Toen hij klaar was, was dat een goede gelegenheid om dit historisch gebeuren te laten plaats­vinden. Magda voerde het woord en sprak de hoop uit, dat er in de toekomst voor die Nederlanders nog veel tableaus nodig zouden zijn. Het werd met applaus en met gejuich ontvangen!

Daarna was er een lezing van Kozma Zsolt over de theologiegeschiedenis van de laatste honderd jaar. Boeiend, maar ook wel moeilijk te volgen. De lezingen worden later nog in een brochure uitgegeven.

's Avonds gaf het koor van de theologiestudenten een prachtig concert in de Farkas utcai templom, de oude Hervormde Grote Kerk. Iedereen was (naar onze mening terecht) vol lof. Wat een verschil met de oude tijden! Elk zingen werd zo mogelijk op puberale wijze door de studenten gesaboteerd. Nu was het een lust voor oor en hart. Het was zeer goed voorbereid en ingestudeerd. Ook zongen nog 8 studenten als een soort octet negrospirituals; Rebecca Hermán Mostert zong ook heerlijk mee. Rond het concert ontmoetten we weer vele bekenden; ook veel ouders en groot­ouders van de theologiestudenten, die wij van vroeger ken­nen.

Daarna gaan Ida en Anneke mee met Ildikó, om haar naar huis te brengen en cadeaus af te geven en kleren, waar ze heel blij mee waren; de kinderen dansten ermee door het huis.

's Avonds is er nog een ontvangst bij bisschop Csiha Kálmán in zijn `paleis'. Magda en ik praten daar een poosje met Herman Pit­ters, professor praktische theologie in Hermannstadt (Sibiu). het gaat over de positie van de Saksen, en over de toekomst van de Theologische Hogeschool daar en de Duitstalige Pedagogische Akademie. Hij vertelt hoe boeiend het is: Duitsers zijn er niet veel meer. Misschien nog 20.000 in die regio (vroeger 350.000). In Sibiu zelf wonen er nog zo'n 2.000. Maar er zijn wel 1000 Evangelische Konfirmanden: allemaal Roemeense kinderen, die graag belijdenis doen in de Evan­gelische Kirche en dus de catechese volgen. Ook de PA is overbevolkt met Roemeense jonge mensen, die een goede, Duitstalige pedagogische opleiding willen hebben. En die wordt daar geboden. Op de Theologie zijn nogal wat buiten­landse studen­ten, o.a. uit Zuid-Amerika, Scandinavië, Duitsland en de voormalige Sovjet-Unie. De kosten zijn in Sibiu heel laag (Ÿ 100,- per maand), en het niveau is voldoende.

Zaterdag 21 oktober

's Morgens bezoeken we Bálint Ferenc, de Unitarische predikant van Kolozsvár. Hij heeft kontakten met de Doopsgezinde Kerken, met Name met onze vrienden Wies du Rieu en Frans van Berkum in Dongen. We overhandigen en ontvangen cadeaus.

Ze hebben daar prima gastenkamers, waar we altijd gebruik van kunnen maken. Ook hebben ze een vakantiehuisje in het schitteren­de gebied van de Zoutstreek, in Parajd. Als we willen, mogen we daar vakantie houden.

Na afloop loop ik met Ida een rondje door het centrum van de stad; we zien de opgravingen op het Grote Plein. In de ver­schil­lende kerken proeven we even de sfeer.

Anneke en Ida zijn bij Kozma Endre en Gizella uitgenodigd voor het middageten. Het bleek dat dit bejaarde predikantenechtpaar intensief contact heeft met de Diaconessen in Riehen bij Basel (CH), waar Anneke woont en werkt.

Ida gaat daarna naar de lezing van Juhász Tamás, over: Pietate cum Scientia coniugenda? Magda gaat er ook op in, en zegt dat we moe­ten oppassen voor verwarring van vroomheid met sentimentali­teit. De naam van God wordt veel gebruikt, ook in allerlei alle­daagse uitdrukkingen.

's Middags gaat Ida met Anneke de stad in, om iets te laten zien van de markt, de kerken, het centrum. Het weer is nog steeds fan­tastisch: we lopen zonder jas buiten in de herfstzon.

Zelf ga ik naar de lezing van Henk v.d. Graaf over Apáczai Csere János, die van 1648-1653 in Nederland studeerde, hoofdzakelijk in Utrecht. Hij promoveerde in 1651 te Harderwijk. Henk betwijfelt of hij in die tijd Nederlands heeft geleerd; er is geen enkele aanwijzing voor. Er ontstaat een leuke discussie over, met veel veronderstellingen, verhalen en anekdotes.

Daarna volgt een lezing van de docent Molnár János. Hij leest wat hoofdstukken voor uit zijn dissertatie. Het is niet te volgen. Wat me wel opvalt, is dat hij in zijn Oudtestamentische studie op geen enkele wijze Joodse bronnen aanhaalt. Als ik hem na af­loop daarnaar vraag, zegt hij het ook niet nodig te vinden. Ik besef dat dat bij ons 30 jaar geleden ook zo was. Maar het blijft vreemd en onbevredigend.

Ida regelt ondertussen allerlei zaken (geld, kleren) met mensen, die daarvoor langskomen, hetzij toevallig, hetzij op afspraak. Zo ontmoeten we ook Csüdöm András, die altijd een brief met inhoud van Agathe Pijper krijgt. Er gaat ook geld naar Görög Enikö, die verantwoordelijk is voor het diaconaal project in Cluj dat we steunen. Er gaat geld uit Arnhem heen ten bate van 10 hoogbe­jaar­de, aan huis gebonden mensen, die geen familie meer hebben. van hun pensioen kunnen ze nauwelijks de huur betalen met gas, water en licht. Ze hebben dan geen geld over voor levensmiddelen, kle­ding of medicijnen. Daar helpen wij bij, omdat ze geen andere helper hebben. Het werk wordt inmiddels organisatorisch gedragen door een diaconale werkgroep van de kerken in Cluj.

Görög Enikö heeft een klein toeristisch bureautje opgericht; het heet `Erfatur', `Erdélyi Falu Turizmus', oftewel `Zevenburgs Dorps Toerisme'. Zij maakt ons attent op de drieweekse zomerkam­pen, die de beroemde folklorist Kallós Zoltán organiseert. Je leert daar Hongaarse taal, Hongaars koken, muziek maken en dan­sen. Het wordt gehouden in Válaszút (Rascruci), vlak onder Dej. Bij thuiskomst willen de kinderen daar direct op in­schrij­ven!

Ondertussen komt ook Ferenc László langs, uit Körösfö. Bij hem hebben we een grote partij houtsnijwerk besteld. Dat komt uit Sárvásár, een dorp vlakbij. We ontvangen een grote lezenaar en dienblad voor collectezakken voor Vreedenhoff; 5 kleinere dien­bladen, en een doos vol met schaakspelen en -stukken, in elkaar passende sets sieradenkistjes, en een paar `geheime' kistjes (die moeilijk open te maken zijn, tenzij je het geheim kent). De spullen zijn bij ons te bekomen.

We spreken ook nog Ferenczy Miklos. Hij is deken in Kolozsvár. Hij beheert de nalatenschap van Gy. Szabó Béla, de beroemde maker van houtsneden en tekeningen en schilderijen. Wij zijn vroeger veel bij die boeiende man op bezoek geweest in zijn atelier. Dat wordt nu museum. Miklos wil graag de woning van de buren erbij kopen; dan kan het museum worden uitgebreid tot 5 flinke kamers. Hij heeft 23 afdrukken van Gy. Szabó Béla bij zich, die we in Nederland voor 10.000 DM moeten verkopen. Dat is al rond, weten we; dus nemen we ze graag mee. Het is het titelblad plus de hele serie over de 22 hoofdstukken van de Openbaring van Johannes, afgedrukt op Japans papier. Er bestaan in totaal 7 exemplaren van, die onderdak hebben gevonden in het Vaticaan, in de Széchenyi Könyvtár in Boedapest, in de Sz. Mihály Templom in Kolozs­vár, in het dekenaal bureau van de Geref. Kerk in Kolozsvár, nog een in Boedapest en in het Emlékház in Györ, en dan deze die wij meenemen. Die wordt aan een museum in Hongarije geschonken. In het eigen museum bevindt zich dan nog de proefdruk, een unicum, waaraan nog weer is gewerkt.

's Avonds is er eten met een kort feestje in het convict, in de kantine van de Theologie. Heel gezellig. De rector Geréb Zsolt begint aardig uit z'n rol te vallen. Hij staat op een stoel met een fles wijn in de hand - nog nooit meegemaakt van hem! De druk is van hem af, dat merk je.

Daarna gaan we op bezoek bij Mikó Lörinc en zijn vrouw Jenei Jutka en haar broer Tamás, die hoofd van het Catechetisch Instituut is. Indringend is het per­soon­lijk gesprek met hen over de dood van Tam s' 4e kind, dat ernstig gehandicapt was en 5 dagen na de geboorte stierf. Zijn vrouw Rita had ons ook destijds (2 jaar geleden) al een en ander verteld. Nu hadden we het echt over de pijn en het verdriet, en de beleving van zoiets. Plus dat ze in Boedapest erg achter zijn met het begraven: soms moet je een maand wachten voor je aan de beurt bent! Werkelijk diep treurig!

Verder eten we heerlijk. Jutka heeft salades en hapjes klaar­gemaakt, zoals we die graag hebben. Verder brood met allerlei beleg. Om 22.45 uur komen we weer thuis bij va, waar we helaas niet veel vertoefd hebben.

Inmiddels hebben we ook weer een 4e reisgenoot voor de terugweg: onze vriend en collega Hermán János uit Zwolle! Heerlijk! Wat een fantastisch mens is dat! Hij is ook bij z'n ouders in Sármás geweest, om hen zo mogelijk te verhuizen naar een andere woning. Dat is nog altijd niet rond. Z'n vader is al 10 jaar bezig met emeritaat te gaan. Een onmogelijk gebeuren. De hele familie wordt ingeschakeld, maar zonder veel effect.

Zondag 22 oktober

We ontbijten voor het laatst met Bak Éva en haar drie geweldige dochters, Márta, Sári en Ágnes. Daarna pakken we alles in, en zo om kwart over negen rijden we weg, uitgewuifd door vele bewoners van de binnenplaats. Magda blijft nog een week, en gaat nog naar Tirgu Mures, om een artikel voor te bereiden over Árva Bethlen Kata. Onderweg stoppen we even op de Koningspas (Király­hágó), om van het prachtige uitzicht te genieten. het weer is weer schitterend; de bomen zijn rood, geel, groen, goud en bruin. Om half een komen we aan bij Csernák Béla en Mimi in Biharia. Die verwacht ons al. De koffie staat klaar, de soep staat op, en de koolrolletjes liggen al in de pan.

Anneke en Ida bekijken de kerk die van binnen helemaal is opge­knapt. De zoldering is vernieuwd; er zit een nieuw plafond in. Het oude was ondersteund met balken, en stond op instorten. De kerkvoogd bedankt nog weer voor de kledinghulp uit de partner­gemeente Elden-De Kandelaar (Arnhem). We geven tot slot ook nog tulpenbollen voor de tuin rond de kerk en voor de pastorietuin.

We eten wat, nemen afscheid en om half twee gaan we richting grens. In drie minuten zijn we erover! We `winnen' een uur wegens de tijdgrens. We zijn dus vroeg in Hongarije, en besluiten een (naar later blijkt: grote) omweg te maken via de Hongaarse poesta bij Hortóbágy. Daar eten we soep en drinken we koffie. Het blijkt dat we bij Budapest verkeerd uitkomen om de rondweg te kunnen pakken; we moeten nu helaas dwars door de stad en de buitenwijken heen, wat ons zeker een uur extra kost. Zodoende zijn we toch weer laat, net als anders. In Mosonmagyaróvár eten we nog even iets, om 7 uur. Daarna zet Ida er goed vaart in. We passeren op een plek waar dat niet mag, en moeten 25 DM boete betalen. Omdat ons geld net op is, moeten we bij een benzinepomp gaan wisselen. Rijbewijs en paspoort houden ze zolang vast. Na dat oponthoud tuffen we verder, en twee km. verderop worden we weer aange­houden. Te hard gereden; 60, waar maar 50 mocht. Weer een boete; weer geen geld. Hermán János legt uit dat we ons laatste oortje bij de vorige controlepost van de politie hebben versnoept; dan mogen we verder. We moeten doorrijden naar Wenen. Daar verwachten Gyalai Pityu en Gheta ons. Pityu is de broer van Csernák Béla. Hij heeft de naam van z'n vader gehouden, B‚la heeft de naam van moederskant aangenomen. Het is 's avonds 10 uur als we aankomen. Pityu staat ons buiten in de kou op te wachten. Het is ineens winter geworden. Daar kletsen we nog tot een uur of twaalf, half een. Anneke maakt haar bed op in de hal van het huis, in de hoop daar niet door snurkers gestoord te worden.

Maandag 23 oktober

De volgende morgen moet hun zoon Artur vroeg naar school, en Gheta naar haar werk. Pityu werkt als graficus meestal thuis. Om half negen vertrekken we. Hermán János neemt het stuur over, en brengt ons op tijd in Aschaffenburg, waar we Anneke om 16.15 uur op de trein naar Basel zetten. Daarna eten we wat in de stationsrestauratie (lekkere uiensoep met stokbrood!), bellen even naar huis en gaan verder via de Sauerlandroute naar Arnhem. 's Avonds om 9 uur komen we aan. Hannie komt uit Zwolle met János Jan en Zsuzsi om János op te halen, die een maand van huis is geweest.

De kinderen verwachten ons met open armen. Maria heeft goed leiding gegeven aan de huishouding, en aan de zusjes. Vooral het koken ging fantastisch. Ze hebben heel gevarieerd gegeten, en heel gezond! Een heerlijk weerzien, en echt een goede, fijne, vrucht­bare reis!

Klaas en Ida Eldering

Geen opmerkingen: