3 april 2007

Passieverhaal Joh. 18-19

Voor Goede Vrijdag heb ik van het Johannes-Evangelie
de hoofdstukken 18 en 19 opnieuw uit het Grieks vertaald.

Johannes 18

1 Na dat gezegd te hebben,
ging Jezus weg met zijn leerlingen
naar de overkant van de beek Kidron;
daar was een olijfgaard,
die hij met zijn leerlingen binnenging.

2 Ook Judas – zijn verrader – kende die plek,
want vaak was Jezus daar
met zijn leerlingen samengekomen.

3 Judas nu nam een afdeling soldaten mee
en dienaren uit de kring van overpriesters en Farizeeën
en kwam daar naartoe met fakkels,
lampen en wapentuig.

4 Jezus wist wat er allemaal op hem afkwam;
hij ging eruit en zei tot hen:
Wie zoeken jullie?

5 Ze antwoordden hem:
Jezus van Nazareth!
Hij zei tot hen:
Dat ben ik.
Ook Judas – zijn verrader – stond bij hen.

6 Toen hij tot hen zei ‘ik ben het’,
liepen ze achteruit
en vielen ze ter aarde.

7 Nogmaals vroeg hij hen:
Wie zoeken jullie?
en zij zeiden:
Jezus van Nazareth!

8 Jezus antwoordde:
Ik heb jullie toch gezegd dat ik het ben?!
Als jullie mij dus zoeken,
laat hen dan gaan!

9 (opdat het woord vervuld zou worden
dat hij gezegd had:
Van hen die Gij mij gegeven hebt,
heb ik niemand in het verderf gestort).

10 Simon Petrus had een zwaard,
trok het, sloeg in op de knecht van de overpriester
en hakte hem het rechteroor af;
de naam van die knecht was Malchus.

11 Maar Jezus zei tot Petrus:
Steek het zwaard in de schede;
de beker die de Vader mij heeft gegeven,
zou ik die niet drinken?

12 De afdeling soldaten, de bevelhebber
en de dienaren van de Joden
grepen Jezus, boeiden hem

13 en brachten hem eerst naar Annas;
hij was de schoonvader van Kajafas,
die hogepriester was, dat jaar.

14 Kajafas had overlegd met de Joden
dat het beter is dat één mens sterft
in plaats van het volk.

15 Simon Petrus volgde Jezus,
en nog een andere leerling.
Die leerling was een bekende van de overpriester
en ging met Jezus de hof van de overpriester binnen,

16 maar Petrus bleef buiten bij de deur staan.
Toen kwam de andere leerling
- de kennis van de overpriester – naar buiten,
sprak met de deurwacht
en leidde Petrus naar binnen.

17 Het meisje dat deurwacht was zei toen tot Petrus:
Ben jij ook niet een van de leerlingen
van die mens?
Hij zei:
Ik ben het niet.

18 Daar stonden ook de slaven en de dienaren,
die een vuur gemaakt hadden,
want het was koud, en ze warmden zich.
Ook Petrus stond bij hen zich te warmen.

19 De overpriester ondervroeg Jezus
over zijn leerlingen en over zijn leer.

20 Jezus antwoordde hem:
Ik heb vrijuit gesproken voor de wereld,
ik heb altijd onderricht in synagoge en tempel,
waar alle Joden bijeenkomen
en ik heb niets in het geheim gezegd.

21 Wat vraagt u me dan?
Vraag liever de hoorders wat ik hen gezegd heb!
Zij weten wat ik heb gezegd.

22 Toen hij dat gezegd had,
gaf een van de dienaren die erbij stond
Jezus een vuistslag en zei:
Zó antwoord geven aan de overpriester?

23 Jezus antwoordde hem:
Als ik iets verkeerd heb gezegd,
vertel me dat verkeerde;
maar als ik het goed heb gezegd,
waarom slaat u me dan?

24 Toen zond Annas hem geboeid
naar Kajafas, de hogepriester.

25 Simon Petrus stond zich te warmen.
Ze zeiden tegen hem:
Ben jij ook niet een van zijn leerlingen?
Hij ontkende het en zei:
Ik ben het niet.

26 Toen zei een van de slaven van de overpriester
- een verwant van wie Petrus het oor had afgehakt -:
Heb ik u niet in de olijfgaard gezien met hem?

27 En weer ontkende Petrus het
en meteen kraaide er een haan.

28 Dan brengen ze Jezus van Kajafas
naar het garnizoensgebouw;
het was vroeg in de morgen;
ze gingen het garnizoensgebouw niet binnen
om zich niet te verontreinigen
maar het Pascha te kunnen eten.

29 Dus kwam Pilatus tot hen naar buiten en zegt:
Welke aanklacht brengen jullie in
tegen deze mens?

30 Zij antwoordden en zeiden tot hem:
Als hij geen boosdoener was,
hadden we hem niet aan u overgeleverd.

31 Toen zei Pilatus tot hen:
Neem hem maar weer mee
en oordeel hem naar jullie wet.
De Joden zeiden tot hem:
Het is ons niet geoorloofd
iemand ter dood te brengen

32 (opdat het woord van Jezus vervuld zou worden
waarmee hij aangaf welke dood hij zou gaan sterven).

33 Pilatus ging het garnizoensgebouw weer in,
riep Jezus en zei tot hem:
Bent u de koning van de Joden?

34 Jezus antwoordde:
Zegt u dat uit uzelf,
of hebben anderen u over mij verteld?

35 Pilatus antwoordde:
Ik ben toch geen Jood?!
Uw volk en de overpriesters
hebben u aan mij overgeleverd;
wat hebt u gedaan?

36 Jezus antwoordde:
Mijn koningschap is niet van deze wereld;
als mijn koningschap van deze wereld zou zijn,
dan zouden mijn dienaren gevochten hebben,
om te voorkomen dat ik
aan de Joden zou worden overgeleverd;
maar mijn koningschap is niet van hier.

37 Toen zei Pilatus tot hem:
Dus u bent geen koning?
Jezus antwoordde:
U zegt dat ik koning ben….
Hiertoe ben ik geboren
en hiertoe ben ik in de wereld gekomen
om te getuigen van de waarheid;
iedereen die uit de waarheid is,
hoort naar mijn stem.

38 Zegt Pilatus tot hem:
Wat is waarheid?
Toen hij dat had gezegd,
ging hij weer naar buiten naar de Joden
en zei tot hen:
Ik vind geen enkele schuld in hem.

39 Het is gewoonte bij jullie
dat ik je op het Pascha iemand vrijlaat;
willen jullie dat ik je
de koning van de Joden vrijlaat?

40 Weer schreeuwden ze en zeiden:
Niet hem, maar Barabbas!
Barabbas was een misdadiger.

Johannes 19

1 Toen nam Pilatus Jezus en liet hem geselen

2 De soldaten vlochten een krans van dorens,
zetten die op zijn hoofd
en deden hem een purperen kleed om.

3 Ze kwamen op hem toe en zeiden:
Gegroet de koning van de Joden!
en ze dienden hem vuistslagen toe.

4 Weer kwam Pilatus naar buiten
en zegt tegen hen:
Zie, ik breng hem weer naar buiten bij jullie,
opdat jullie weten dat ik
geen enkele schuld in hem vind.

5 Toen kwam Jezus naar buiten,
met de doornenkroon op
en het purperen kleed aan,
en hij zei tot hen:
Zie de mens.

6 Toen dan de overpriesters en de dienaren hem zagen,
schreeuwden ze en zeiden:
Kruisig hem! Kruisig hem!
Pilatus zei tot hen:
Nemen jullie hem en kruisigt hem,
want ik vind in hem geen schuld.

7 De Joden antwoordden hem:
Wij hebben een wet
en volgens de wet moet hij sterven,
want hij heeft zichzelf zoon van God gemaakt.

8 Toen Pilatus dit woord hoorde,
werd hij nog banger,

9 ging weer het garnizoensgebouw in
en zegt tot Jezus:
Waar bent u vandaan?
Maar Jezus gaf hem geen antwoord.

10 Dan zegt Pilatus tot hem:
Spreekt u niet met mij?
Weet u niet dat ik macht heb u vrij te laten
en macht u te laten kruisigen?

11 Jezus antwoordde:
U hebt geen enkele macht over mij,
tenzij die u van boven is gegeven.
Daarom heeft hij die mij aan u overlevert,
groter zonde.

12 Van toen af zocht Pilatus hem vrij te laten;
maar de Joden schreeuwden en zeiden:
Als u die vrijlaat,
bent u geen vriend van de keizer!
Ieder die zich koning maakt,
protesteert tegen de keizer.

13 Toen Pilatus die woorden gehoord had,
bracht hij Jezus naar buiten
en ging op de rechterstoel zitten
op een plek genaamd Lithostrotos (Steenstraat),
in het Hebreeuws Gabbatha.

14 Het was de vooravond van Pasen,
rond het zesde uur;
en hij zegt tegen de Joden:
Zie, jullie koning.

15 En die schreeuwden:
Weg, weg, kruisig hem!
Pilatus zegt tot hen:
Moet ik jullie koning kruisigen?
De overpriesters antwoordden:
We hebben geen koning behalve de keizer.

16 Toen leverde hij hem aan hen over
om gekruisigd te worden.
Zij namen Jezus

17 en het kruis meetorsend
ging hij naar de zogeheten Schedelplaats,
in het Hebreeuws Golgotha.

18 Daar kruisigden ze hem
en met hem nog twee anderen aan weerszijden
en Jezus in het midden.

19 Pilatus had ook een opschrift geschreven
en liet dat op het kruis plaatsen;
er stond geschreven:

Jezus van Nazareth,
de koning van de Joden

20 Veel Joden lazen dat opschrift,
want die plek waar Jezus gekruisigd werd,
was dicht bij de stad;
het was in het Hebreeuws, Romeins en Grieks geschreven.

21 De overpriesters van de Joden zeiden tot Pilatus:
Schrijf niet: de koning van de Joden,
maar dat HIJ gezegd heeft:
ik ben koning van de Joden.

22 Pilatus antwoordde:
Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.



23 De soldaten die Jezus gekruisigd hadden,
namen zijn kleren en maakten er vier delen van,
voor elke soldaat een deel,
en ook het hemd.
Het hemd was naadloos,
van bovenaf aan één stuk geweven.

24 Toen zeiden ze tot elkaar:
Laten we het niet scheuren,
maar erom dobbelen van wie het zal zijn
opdat het Schriftwoord vervuld werd:

Mijn kleding hebben ze onder elkaar verdeeld
en over mijn mantel het lot geworpen.

Dat deden dus de soldaten.

25 Bij het kruis van Jezus stonden
zijn moeder en de zus van zijn moeder,
Maria van Klopas, en Maria Magdalena.

26 Toen Jezus zijn moeder zag
en bij haar de leerling die hij liefhad,
zei hij tegen zijn moeder:
Vrouw, zie uw zoon.

27 Vervolgens zegt hij tegen de leerling:
Zoon, zie uw moeder.
Vanaf dat uur nam de leerling haar bij zich op.

28 Daarna, toen Jezus wist
dat alles al was volbracht, zei hij
om het Schriftwoord te vervullen:
Ik heb dorst.

29 Er lag daar een vat vol wijnazijn;
ze staken een spons vol wijnazijn
op een hysopstengel
en brachten die naar zijn mond.

30 Toen Jezus de wijnazijn genomen had,
zei hij:
Het is volbracht –
en hij boog het hoofd en gaf de geest.

31 De Joden nu vroegen Pilatus
omdat het de vooravond van het feest was
en de lichamen niet op het kruis zouden blijven
op de sabbath
- want groot was de dag van die sabbath –
om hun benen te breken
en dat ze weggenomen zouden worden.

32 Dus kwamen de soldaten
en braken de benen van de eerste en van de andere,
die met hem gekruisigd waren.

33 Toen ze bij Jezus kwamen
en zagen dat hij reeds gestorven was,
braken ze zijn benen niet,

34 maar een van de soldaten
doorboorde met een speer zijn zij
en direct kwam er bloed en water uit.

35 Die het gezien heeft, heeft een getuigenis afgelegd
en zijn getuigenis is waar
en hij weet dat hij de waarheid spreekt
opdat ook jullie tot geloof komen.

36 Dat is gebeurd opdat het Schriftwoord werd vervuld:

Zijn beenderen zullen niet worden gebroken

37 en nog een ander Schriftwoord zegt:

Zij zullen zien op hem, die zij doorstoken hebben

38 Daarna vroeg Jozef van Arimathea,
die in het geheim een leerling van Jezus was
uit vrees voor de Joden,
aan Pilatus om het lichaam van Jezus te mogen wegnemen;
Pilatus stond het toe.
Dus kwam hij en nam zijn lichaam weg.

39 Ook kwam Nicodemus,
die eerst ’s nachts bij hem gekomen was,
en bracht een mengsel van mirre en aloë mee,
zo’n honderd liter.

40 Dus namen zij het lichaam van Jezus
en wikkelden het in linnen met de aroma’s,
zoals men bij de Joden gewoon is te begraven.

41 Op de plaats waar Jezus gekruisigd was.
was een olijfgaard;
in de olijfgaard was een nieuwe graftombe,
waarin nog nooit iemand was gelegd.

42 Omdat het de vooravond van het feest van de Joden was,
en omdat de graftombe dichtbij was,
legden ze Jezus daar neer.

Geen opmerkingen: