27 januari 2008

Een God die niet bestaat

God staat te midden van de goden – daarmee begint Psalm 82. Bijbels gezien een vreemd beeld, toch eigenlijk? Alsof God staat te midden van zijn peer-group, zijn maatjes, leeftijdsgenoten, kameraden.

Ik weet niet hoeveel u van de Bijbel weet, maar één ding moge duidelijk zijn: zó wordt God ons in de Bijbel niet gepresenteerd, dus niet als een keuze tussen A t/m Z. Het is niet om het even; het is niet zo dat het niks uitmaakt, wie je kiest.
Dat blijkt al uit het tweede vers, waar de God van de psalmen de andere goden ter verantwoording roept; die andere goden lijken samen te vallen met een bizar een onrechtvaardig lot. En omdat wij niet achter de schermen kunnen kijken, kennen wij hen ook het label toe van goden, van hogere machten. Ten onrechte, zegt de Bijbel. Als je je aan die machten uitlevert, ben je nog niet jarig!

Kijk, en dáárover gaat mijns inziens het boek van ds. Klaas Hendrikse. Laat ik de kring nog even wat wijder trekken. Keer op keer wordt in de Bijbel gezegd, dat Israël afgoden dient; dat ze de levende God hebben verruild voor wie geen ogen en oren hebben en geen mond. Voor goden die zwijgen; die aanbeden en vereerd moeten worden en aan wie je offers moet brengen. Dat zijn de goden die bestáán; die het bestaande vertegenwoordigen. Die de machten en krachten van natuur en kosmos representeren, of evengoed het donkere Lot.

Denken we aan het verhaal van de uittocht, van Israëls bevrijding uit Egypte. Ze komen bij Sinaï aan. Mozes klimt de berg op voor de leefregels en voor de verbondssluiting met hun Bevrijder. En zij – als het wachten hen teveel wordt, als ze direct en onmiddellijk resultaat willen zien, zij zamelen goud en geld in en gieten zich een god. En Aaron geeft dat beeld dezelfde naam als hun bevrijder: Here. “Dit is je god, Israël, die je uit Egypte heeft bevrijd!” Ze willen geen god die ze niet kunnen zien, maar een god die ze hanteren kunnen; waar je wat aan hèbt, waar je wat mee kùnt. Eentje die je in een reliekschrijn kunt plaatsen; eentje die je op je huisaltaar kunt zetten; eentje die je mee kunt nemen op reis; eentje die je je tenminste vóór kunt stellen; niet zo’n God die onzichtbaar en onkenbaar is. Die vertrouwen ze niet, want ze zien hem niet.

Zo zijn zij en zo zijn wij altijd weer bezig, om voor ons eigen plezier en gemak een bestáánde god te maken; dan weet je tenminste waar je aan toe bent. Een bestáánde god, die god van het bestaande is.

Wanneer het volk Israël door de profeten wordt beschuldigd van overspel en van afgoderij, dan gaat het er niét over dat ze zich andere goden kiezen, maar dat ze déze God, hun bevrijder uit de slavernij, tot afgod maken. Tot god van het bestaande; tot een bestaande god. Dat ze deze bestaande god gaan aanbidden met grote offerfeesten; dat ze proberen hem om te praten en om te bidden, in plaats van zelf in het leven te staan en hun eigen verantwoordelijkheid te nemen.

Dáártegen gaat, mijns inziens, het boek van Klaas Hendrikse. Dàt bedoelt hij met een God die bestaat. Daarin wenst hij niet te geloven. Hij gelooft in een God die niét bestaat; hij gelooft in een God die gebeurt, die gebeurt in de ontmoeting tussen mensen, waar barmhartigheid geschiedt, waar liefde wordt gevonden, waar compassie wordt ervaren, waar gerechtigheid geschiedt.

Die God woont niet in formulieren en belijdenissen; die God woont niet in kerken, kloosters of kapellen. het is niet onmogelijk hem daar te ontmoeten, maar het is wel onmogelijk hem daar te lokaliseren. Daar huist hij niet, want hij hééft geen huis, geen kerk en geen tempel; hij heeft ook geen kerkorde, geen paus en geen bisschop. Want hij bestaat niet, maar hij geschiedt, telkens weer, telkens opnieuw. Dàt zouden wij met elkaar eens goed moeten gaan begrijpen.

Als Klaas Hendrikse deze dingen zegt, zegt hij in feite niet veel nieuws; hij zegt het alleen anders en eigentijds. Anderen zijn hem hierin voorgegaan. Ik noem Mozes; ik noem de profeet Jesaja; ik noem Basilius de Grote en Meester Eckhart; ik noem Martin Buber; ik noem Karl Barth en Miskotte en Ter Schegget.

Als wij de God van Israël tot een bestáánde God maken, ja, dan gaan wij tot hem bidden of hij de wereld wil veranderen – en zijn wij teleurgesteld, als hij ’t niet doet. Het is echter veel belangrijker dat wijzelf onze afwegingen en keuzes maken, ons gevecht leveren tegen alles wat ons bedreigt en dat we elkaar daarin bijstaan. In dàt gevecht, in dàt gebeuren kan ook God gebeuren; daarin kan hij aanwezig zijn, kunnen wij zijn gelaat ontmoeten, als in een menselijk gelaat.

Wij willen graag onze plannen en berekeningen maken en daarbij God incalculeren – maar dat zal niet gaan. Hij is geen bestáánde God, maar een God die geschieden kan. Pas achteraf zullen wij kunnen zeggen – wanneer wij dat zo ervaren - : God zelf was in dat gebeuren aanwezig; ik heb zijn nabijheid gevoeld en ervaren! Als Mozes vraagt om Gods heerlijkheid te mogen zien, dan mag dat, maar alleen àchteraf (Ex. 33,18-23).

Mensen die in alles de hand van God zien, ben ik geneigd te wantrouwen; want welk Godsbeeld hanteren ze dan? Ik geloof niet in een God die almachtig is, alziend, alwetend; zo’n God ‘bestaat’ niet voor mij. Voor zover God zo in geloofsbelijdenissen wordt genoemd, doe ik niet mee. Hij woont niet in belijdenisgeschriften, maar gebeurt tussen mensen.

Als we ooit iets van God vernemen, dan is dat misschien zijn stem, maar zeker niet zijn beeld, gedaante of gestalte. De stem van de bevrijder, die mensen niet zal knechten, maar uit is op hun mens-wording als vrouwen en als mannen, als nieuwe mensen – dáár zal het steeds weer om gaan. “Toen sprak de Heer tot u vanuit het vuur. U hoorde een stem spreken, maar een gedaante zag u niet; er was alleen die stem” (Dt. 4,12).

Misschien – en daarin verschil ik, denk ik, nogal van Hendrikse – misschien hebben u en ik er het meeste aan, als we vanuit onze eigen traditie zeggen: zoals God in Jezus aanwezig gekomen is, zo geschiedt God ook nu tussen mensen. Gevestigde religie wordt altijd weer afgebroken; die verbrokkelt en verkruimelt, zoals wijzelf in onze dagen meemaken. Maar die niet bestáánde God, die Redder en Bevrijder genoemd wordt, die zal altijd weer opduiken, altijd weer geschieden en zijn naam waarmaken onder ons. Dat het zo moge zijn – amen.

Geen opmerkingen: