Jesaja 30,15-22 Parkstraatkerk
Arnhem
Lucas 13,22-30 25 augustus 2013
‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ Ik weet
niet hoe het u vergaat, maar het lijkt mij geen gespreksthema voor vrijzinnigen….
Het is dat het op het rooster staat; daarom hebben we dit gelezen. Maar uit
mijzelf zou ik deze tekst nooit kiezen. Want waarom vraagt die mens niet: zijn
het er velen, die worden gered? En
waarvan gered? Waar gaat dit over?
Als je bijvoorbeeld een orthodox protestantse achtergrond
hebt, kan het zijn dat die vraag voor jou leeft, of leefde. Dan ging het erover
of je ziel naar de hemel gaat, of naar de hel. En of dat door God zo is
voorbestemd, of niet. Dat stamt uit de tijd van de nadere reformatie en van het
piëtisme. Zijn het er weinigen? Zijn het er velen? Ben ik erbij, of juist niet?
Zwetend van angst wakker worden in de nacht… Schuldgevoelens. Zondebesef. Die
wereld.
Wat is dat ‘gered worden’? En door wie? Door God, door
Jezus, door de brandweer? Vlak voor een aanstormende bus weggetrokken worden? Gered
worden. Verlost worden. Waarvan? Van een zucht of verslaving? Als ik naar
mezelf kijk, denk ik: ik ben een gewone nette burgerman, zonder bijzondere
verslavingen; ik weet m’n grenzen, kan op tijd stoppen, etc. En ik lig ook niet
in de goot, of zo. Dus ik hóef helemaal nergens van gered te worden, toch?
Herkent u dat? En Jezus zegt toch ook ergens: wie gezond is, heeft geen dokter
nodig; maar zij die ziek zijn….
Weer terug naar de vraag: ‘Heer, zijn er maar weinigen
die worden gered?’ Waarom stelt iemand die vraag? Uit nieuwsgierigheid? Wat
voor belang heeft zij of hij daarbij? Jezus gaat niet direct op die vraag in.
Hij zegt: Kijk naar je eige. Ik zou maar héél erg m’n best doen om binnen te komen,
want de deur is maar smal. En als ’t ie een keer dicht is gedaan, kom je er
niet meer in.
Op Facebook stelde iemand
de vraag: Zou je anders gaan leven als je het antwoord op die vraag weet?
En zo ja, waarom dàn pas?
Er zijn steeds weer situaties in het leven waarin we voor
een keuze staan. En dan doet het ertoe, of we ons laten leiden door onze
angstige drang tot zelfbehoud, of door ons vertrouwen in God. We kiezen zelf
hoe we leven, steeds opnieuw. En het is niet zo dat zo'n keuze niets uitmaakt.
Het is niet genoeg wanneer we niemand tot last zijn.
Onze daden reiken verder dan de direct zichtbare gevolgen
ervan. Ze bepalen wat voor mensen we zijn. Je zou kunnen zeggen: wanneer we een
ethische keuze maken en een besluit nemen en ernaar handelen heeft dat eeuwigheidswaarde.
Die voorstelling van het laatste oordeel, van hemel en
hel, wil precies dat uitdrukken: de eeuwigheidswaarde van onze besluiten, van
ons doen en laten. Dat is de zin van die voorstelling: niet dat we in angst
leven voor wat zou kunnen komen in het hiernamaals, maar dat we waarde hechten
aan onze manier van leven vandaag. Gods koninkrijk is dan ook iets heel anders
dan het hiernamaals. Het begint niet hierna, maar hier en nu. We kunnen niet
tot het hiernamaals uitstellen, om bij God aan te kloppen. Jezus roept ons op om dat nu al te doen.
Vroeger was het een hoofdthema in theologie, katechese en
prediking: de redding van de ziel. De behoudenis. Het gered worden. Nu komen we
het bijna niet meer tegen als geloofsthema, behalve in bepaalde kringen. Dat
betekent winst èn het betekent verlies.
Het betekent winst, omdat we het afleren ons te
concentreren op het persoonlijk zieleheil, op ons eigen hachje. We zijn gaan
inzien, dat het er niet om KAN gaan dat de goede gelovigen ("wij",
toch?) worden gered, en de anderen naar de verdoemenis gaan. Dat is een valse
leer geworden; en dat zou inderdaad wel eens winst kunnen zijn.
Het verliespunt is, dat het er kennelijk helemaal niet
meer toe doet, of we binnen of buiten de poort eindigen. Het maakt niet meer
uit: òf omdat God toch iedereen redt, òf omdat we niet meer geloven in een God
die zich met dit soort dingen bezighoudt. Dat kan bij ons tot een volslagen
onverschilligheid leiden. Of deze vraag, of God zelf is irrelevant geworden.
Daar wil ik dus uw aandacht voor vragen: dat dit voor ons
niet meer zo speelt. Maar, zult u misschien zeggen, die mensen in de vorige en
voorvorige eeuw dan, die met deze vragen hebben geworsteld tot ze badend in het
angstzweet wakker werden? Of mensen in àndere kringen, die hiermee wel dégelijk
bezig zijn? Waren of zijn die zo dom en kortzichtig, dat ze zich hiermee
bezighouden? Zijn wij een stap verder in geloofsontwikkeling? Ik geloof daar
nooit zo in. Daarom denk ik dat wij hun angst en nood nauwelijks begrijpen. Zij
leefden en leven in een wereld waarin zij waren of zijn overgeleverd aan
duistere machten, waarvan ze niet weten hoe de uitkomst zal zijn. Ze hopen op
God, die uitredden kan uit alle nood.
`Hoe ver is de nacht, hoe ver,
wachter, hoe ver
is de nacht?
De morgen komt,
zegt de wachter,
maar nog is het
nacht' (Jes. 21:11v).
En wij? Wij leven veelal in een maakbare wereld met bijna
alles onder controle; een maakbare wereld, die God als hypothese niet nodig
heeft. We leven meestal niet in echte
materiële nood, die ons wanhopig maakt. Brood, kleding en onderdak - we
hebben het onder controle. Maar ZIJ, die anderen, NIET! Zij kunnen niet anders
dan hun nood tot God uitschreeuwen. Hun vragen over `binnen' of `buiten de
poort' zijn uit DIE nood geboren: zal er ooit redding zijn uit den hoge? Al die
mensen in Syrië en hun onbeschrijflijke lijden – zullen die zich niet wanhopig
afvragen: Hoe lang nog, o God, hoe lang nog? Zal er recht geschieden in deze
wereld? Zullen wij als laatsten ooit nog verder komen dan de staart en de tros
van de stoet?
Misschien zijn dat inderdaad NIET ònze vragen. Maar wat
doen we dan op zondagmorgen in de liturgie? We komen toch niet als een soort toeschouwers naar de kerk, om plaatjes
te kijken en mooie woorden te horen? We beginnen toch geen buitenstaanders te
worden? We praten toch niet óver God, maar we roepen Hem toch rechtstreeks aan,
in drempelgebed, in het kyriëgebed en in de voorbeden en het Onze Vader?! En
juist dáárin zijn we toch verbonden met allen en alles dat zucht en smeekt om
uitredding uit de benauwdheid?
We zijn hier toch niet gekomen om voor Jezus te
applaudiseren of hem de hemel in te prijzen? “We hebben in uw bijzijn gegeten
en gedronken en u hebt in onze straten onderricht gegeven, weet u nog wel"?!
Nee, we zijn hier gekomen om de navolging te leren. Om te leren mee te gaan op weg naar de ander,
en - wie weet - op weg naar Jeruzalem. Die o zo moeilijke weg, die je niet
kiest uit menselijke goedheid en bewogenheid, maar heel eenvoudig en enkel en
alleen omdat je geraakt bent en aangesproken door de man van Nazareth.
Omdat we in zijn aangezicht Gods goedheid en trouw, Gods
liefde en genade voor deze wereld hebben herkend, en hebben gevoeld en ervaren,
hoe heilzaam dat is - een balsem voor onze menselijke ziel. Sindsdien wéten we,
dat we gered zijn; dat onze ziel gered is van alle hardheid en cynisme en
heidendom; dat we dat hebben afgelegd, omdat we HEM hebben ontmoet: Gods eigen,
lieve, menselijk gezicht. Door Hem zijn wij mensen
geworden. Lof zij U, Christus, in eeuwigheid, amen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten