24 augustus 2013

Weinigen gered?


Jesaja 30,15-22                                   Parkstraatkerk Arnhem
Lucas 13,22-30                                            25 augustus 2013

‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ Ik weet niet hoe het u vergaat, maar het lijkt mij geen gespreksthema voor vrijzinnigen…. Het is dat het op het rooster staat; daarom hebben we dit gelezen. Maar uit mijzelf zou ik deze tekst nooit kiezen. Want waarom vraagt die mens niet: zijn het er velen, die worden gered? En waarvan gered? Waar gaat dit over?

Als je bijvoorbeeld een orthodox protestantse achtergrond hebt, kan het zijn dat die vraag voor jou leeft, of leefde. Dan ging het erover of je ziel naar de hemel gaat, of naar de hel. En of dat door God zo is voorbestemd, of niet. Dat stamt uit de tijd van de nadere reformatie en van het piëtisme. Zijn het er weinigen? Zijn het er velen? Ben ik erbij, of juist niet? Zwetend van angst wakker worden in de nacht… Schuldgevoelens. Zondebesef. Die wereld.

Wat is dat ‘gered worden’? En door wie? Door God, door Jezus, door de brandweer? Vlak voor een aanstormende bus weggetrokken worden? Gered worden. Verlost worden. Waarvan? Van een zucht of verslaving? Als ik naar mezelf kijk, denk ik: ik ben een gewone nette burgerman, zonder bijzondere verslavingen; ik weet m’n grenzen, kan op tijd stoppen, etc. En ik lig ook niet in de goot, of zo. Dus ik hóef helemaal nergens van gered te worden, toch? Herkent u dat? En Jezus zegt toch ook ergens: wie gezond is, heeft geen dokter nodig; maar zij die ziek zijn….

Weer terug naar de vraag: ‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ Waarom stelt iemand die vraag? Uit nieuwsgierigheid? Wat voor belang heeft zij of hij daarbij? Jezus gaat niet direct op die vraag in. Hij zegt: Kijk naar je eige. Ik zou maar héél erg m’n best doen om binnen te komen, want de deur is maar smal. En als ’t ie een keer dicht is gedaan, kom je er niet meer in.

Op Facebook stelde iemand de vraag: Zou je anders gaan leven als je het antwoord op die vraag weet? En zo ja, waarom dàn pas?

Er zijn steeds weer situaties in het leven waarin we voor een keuze staan. En dan doet het ertoe, of we ons laten leiden door onze angstige drang tot zelfbehoud, of door ons vertrouwen in God. We kiezen zelf hoe we leven, steeds opnieuw. En het is niet zo dat zo'n keuze niets uitmaakt. Het is niet genoeg wanneer we niemand tot last zijn.

Onze daden reiken verder dan de direct zichtbare gevolgen ervan. Ze bepalen wat voor mensen we zijn. Je zou kunnen zeggen: wanneer we een ethische keuze maken en een besluit nemen en ernaar handelen heeft dat eeuwigheidswaarde.

Die voorstelling van het laatste oordeel, van hemel en hel, wil precies dat uitdrukken: de eeuwigheidswaarde van onze besluiten, van ons doen en laten. Dat is de zin van die voorstelling: niet dat we in angst leven voor wat zou kunnen komen in het hiernamaals, maar dat we waarde hechten aan onze manier van leven vandaag. Gods koninkrijk is dan ook iets heel anders dan het hiernamaals. Het begint niet hierna, maar hier en nu. We kunnen niet tot het hiernamaals uitstellen, om bij God aan te kloppen.  Jezus roept ons op om dat nu al te doen.

Vroeger was het een hoofdthema in theologie, katechese en prediking: de redding van de ziel. De behoudenis. Het gered worden. Nu komen we het bijna niet meer tegen als geloofsthema, behalve in bepaalde kringen. Dat betekent winst èn het betekent verlies.

Het betekent winst, omdat we het afleren ons te concentreren op het persoonlijk zieleheil, op ons eigen hachje. We zijn gaan inzien, dat het er niet om KAN gaan dat de goede gelovigen ("wij", toch?) worden gered, en de anderen naar de verdoemenis gaan. Dat is een valse leer geworden; en dat zou inderdaad wel eens winst kunnen zijn.

Het verliespunt is, dat het er kennelijk helemaal niet meer toe doet, of we binnen of buiten de poort eindigen. Het maakt niet meer uit: òf omdat God toch iedereen redt, òf omdat we niet meer geloven in een God die zich met dit soort dingen bezighoudt. Dat kan bij ons tot een volslagen onverschilligheid leiden. Of deze vraag, of God zelf is irrelevant geworden.

Daar wil ik dus uw aandacht voor vragen: dat dit voor ons niet meer zo speelt. Maar, zult u misschien zeggen, die mensen in de vorige en voorvorige eeuw dan, die met deze vragen hebben geworsteld tot ze badend in het angstzweet wakker werden? Of mensen in àndere kringen, die hiermee wel dégelijk bezig zijn? Waren of zijn die zo dom en kortzichtig, dat ze zich hiermee bezighouden? Zijn wij een stap verder in geloofsontwikkeling? Ik geloof daar nooit zo in. Daarom denk ik dat wij hun angst en nood nauwelijks begrijpen. Zij leefden en leven in een wereld waarin zij waren of zijn overgeleverd aan duistere machten, waarvan ze niet weten hoe de uitkomst zal zijn. Ze hopen op God, die uitredden kan uit alle nood.

`Hoe ver is de nacht, hoe ver,
 wachter, hoe ver is de nacht?
 De morgen komt, zegt de wachter,
 maar nog is het nacht' (Jes. 21:11v).

En wij? Wij leven veelal in een maakbare wereld met bijna alles onder controle; een maakbare wereld, die God als hypothese niet nodig heeft. We leven meestal niet in echte  materiële nood, die ons wanhopig maakt. Brood, kleding en onderdak - we hebben het onder controle. Maar ZIJ, die anderen, NIET! Zij kunnen niet anders dan hun nood tot God uitschreeuwen. Hun vragen over `binnen' of `buiten de poort' zijn uit DIE nood geboren: zal er ooit redding zijn uit den hoge? Al die mensen in Syrië en hun onbeschrijflijke lijden – zullen die zich niet wanhopig afvragen: Hoe lang nog, o God, hoe lang nog? Zal er recht geschieden in deze wereld? Zullen wij als laatsten ooit nog verder komen dan de staart en de tros van de stoet?

Misschien zijn dat inderdaad NIET ònze vragen. Maar wat doen we dan op zondagmorgen in de liturgie? We komen toch niet als een soort toeschouwers naar de kerk, om plaatjes te kijken en mooie woorden te horen? We beginnen toch geen buitenstaanders te worden? We praten toch niet óver God, maar we roepen Hem toch rechtstreeks aan, in drempelgebed, in het kyriëgebed en in de voorbeden en het Onze Vader?! En juist dáárin zijn we toch verbonden met allen en alles dat zucht en smeekt om uitredding uit de benauwdheid?

We zijn hier toch niet gekomen om voor Jezus te applaudiseren of hem de hemel in te prijzen? “We hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken en u hebt in onze straten onderricht gegeven, weet u nog wel"?!

Nee, we zijn hier gekomen om de navolging te leren. Om te leren mee te gaan op weg naar de ander, en - wie weet - op weg naar Jeruzalem. Die o zo moeilijke weg, die je niet kiest uit menselijke goedheid en bewogenheid, maar heel eenvoudig en enkel en alleen omdat je geraakt bent en aangesproken door de man van Nazareth.


Omdat we in zijn aangezicht Gods goedheid en trouw, Gods liefde en genade voor deze wereld hebben herkend, en hebben gevoeld en ervaren, hoe heilzaam dat is - een balsem voor onze menselijke ziel. Sindsdien wéten we, dat we gered zijn; dat onze ziel gered is van alle hardheid en cynisme en heidendom; dat we dat hebben afgelegd, omdat we HEM hebben ontmoet: Gods eigen, lieve, menselijk gezicht. Door Hem zijn wij mensen geworden. Lof zij U, Christus, in eeuwigheid, amen.

Geen opmerkingen: