20 december 2013

Kerstverhaal 2013



Het was ergens, lang geleden, aan de rand van de hei. Daar stond een herdershutje, naast een grote schaapskooi. En elke dag ging de herder met zijn schapen de hei op. Als hij dan ’s avonds met de kudde weer naar huis kwam, wachtte daar zijn vrouw hem op, samen met hun zoontje van 7 jaar. David – zo heette de herdersjongen – stond steevast op de uitkijk. Hij hoorde de drie honden in de verte al blaffen en de schapen blaten. Het was allemaal zo vertrouwd. Hij voelde zich heel diep verbonden met z’n vader, z’n moeder, de dieren en de natuur. Als de schapen dan allemaal binnen waren, werden ze gemolken. Hij mocht de emmers aangeven en een beetje meehelpen.

Na het melken van de schapen moest hij altijd naar bed. Hij sliep dan heel knus in z’n bed, helemaal als een klein kind opgerold tussen de warme dekens. En dan droomde hij…. Dan droomde hij dat hij later ook zelf een goede herder zou zijn. Dat hij dan de hele dag met de schapen op pad mocht, door de heuvels en de dalen, op zoek naar grazige weidegrond voor de schapen.

Vandaag staat hij weer op de uitkijk. Komt vader er al aan? Wat raar – hij hoort maar één hond blaffen. En waar zijn de schapen? Vader is alleen gekomen, met één hond. ‘Papa, waar zijn de schapen?’ vraagt hij. ‘Het is allemaal goed, jongen’, zegt vader. ‘Ze zijn vanavond op de hei gebleven, bij twee kuddes van andere herders. Die zorgen voor hen. En ik ga zo ook weer terug. Vanavond hebben we het goede-herder-feest. En ik heb een verrassing voor je!’

‘Wat dan, wat dan?’ vraagt David – en hij springt op en neer.
‘Jij mag vanavond voor het eerst mee naar het goede-herder-feest op de hei!’ zegt vader. ‘Maar kleed je wel warm aan, want ’s nachts buiten is het koud’. Moeder zoekt wat spulletjes bij elkaar voor de nacht. Haar ogen glinsteren van plezier, nu ze ziet dat de kleine jongen zo blij is. En even alter vertrekken ze: David en zijn vader. Het is donker buiten. De sterren staan fonkelend aan de hemel. Van de maan is nog een klein randje te zien. Over drie dagen is het nieuwe maan.

Terwijl ze samen het pad over de hei volgen, begint David te vragen. ‘Papa, is het niet eng, in het donker op de hei?’ Z’n vader vraagt: ‘Vind jij het nu eng, dan? Wij horen toch bij elkaar? Wij zijn toch samen?’ En David kijkt heel gelukkig omhoog naar zijn grote, sterke vader naast hem. En ineens ziét hij iets. ‘Papa, wat is dit voor mooie ster aan de hemel?’ - en hij wijst met zijn vinger schuin omhoog. ‘Ja, prachtig hè?’ zegt zijn vader. ‘Dat is een komeet. Het lijkt net een ster, maar dan nog veel helderder. En elke nacht komt hij een stukje dichter bij ons. Hij staat niet stil, maar gaat voor ons uit. En zie je ook dat hij een staart heeft? Het is een echte staartster!’

Al pratend lopen ze verder. David pakt nog steviger de hand van z’n vader vast. Hè, wat heerlijk vindt hij dit, en ook een beetje spannend! In de verte horen ze de honden en de schapen, en ze zien het licht van het kampvuur al. Bij de herders is het een heel geroezemoes – maar niet alleen van mensen. Ook dieren die nog wat rondlopen, en de honden die er omheen rennen; het kampvuur knettert. De herders hebben allerlei lekkers meegenomen: schapenkaas, vers gebakken brood, wat appels, een fles wijn, wat chocolademelk… Het wordt een soort picknick in de nacht.

Met grote ogen kijkt de kleine David om zich heen. De herders groeten hem: ‘Leuk dat je erbij bent, David! En kijk, hier is Jesse, die is al een keer eerder mee geweest!’ En inderdaad: hij ziet een jongen die hij wel kent, en die een jaar ouder is. ‘Hé Jesse, leuk dat jij er ook bent! Kom op, gaan we samen even verderop kijken!’ En de twee jongens lopen weg van het kamp.

Het is hartstikke donker; maar toch is er een klein beetje licht van de maan en van de sterren. En in de verte zien ze een lichtje. Wat zou dat zijn? ‘O, daar is een stal’,  weet Jesse. ‘Zullen we even gaan kijken?’ ‘O best’, zegt David, en ze zoeken hun weg door het donker. David vindt het nog wel wat eng. Hij blijft heel dicht bij Jesse, die dit pad goed kent. Langzaam komen ze dichterbij.

Ze zien door het raam heen licht in de stal. Jesse doet de deur voorzichtig open. David glipt naar binnen. Daar is het lekker warm. Er zijn een paar schapen, die binnen moesten blijven; ook staat er een ezeltje, dat hen met z’n lange wimpers lief aankijkt. En in de hoek is nog een os. En daar achter die os, in de andere hoek, zijn mensen. Ze lopen er zachtjes heen.

En wat ze dan zien? Dat zul je niet geloven! In een van de voederbakken ligt een baby’tje op wat hooi; het is nog maar net geboren, zó klein is het! En de vader en moeder zitten er naast, en kijken vol verwondering en verrukking naar hun kleine kindje. En de twee vriendjes David en Jesse gaan er ook stilletjes bij zitten. Ze zien vaak jonge lammetjes; maar een baby? Maar heel af en toe. Ademloos kijken ze toe.

Terwijl ze zitten te kijken, komen er nog meer jonge mensen binnen en gaan bij de kribbe zitten. David kijkt z’n ogen uit. Wat zijn dat voor jonge mensen? Het lijken wel engelen! Alsof ze een boodschap komen brengen, een blij bericht uit de hemel! Maar David heeft toch méér oog voor het kindje. ‘Hoe heet ‘ie?’ vraagt hij aan de moeder. ‘Dat weten we nog niet precies; we denken er nog over na; weet jij niet een mooie naam?’ Mmmm – daar had David niet op gerekend. Hij moet diep nadenken. Er gaan allerlei namen door z’n hoofd, van mensen die hij kent. Mathieu vindt hij wel mooi. Of Frank, dat kan ook. Hij weet het niet zo goed. Ineens schiet hem een naam te binnen van school. Daar vertelt de juf vaak een bijbelverhaal.

David herinnert zich het verhaal van Mozes, die het volk Israël moest redden uit Egypte; en Mozes had een hulpje, een jongeman, een jongen nog – en die heette Jozua. Die had veel indruk gemaakt op David. ‘JOZUA!’ zegt hij tegen de moeder. En ze glimlacht. ‘Best een mooie naam, David! En weet je wat die naam betekent, misschien?’ ‘Nee’, zegt David, ‘betekent een naam dan wat?’ ‘Jazeker’, zegt moeder Maria. ‘Jozua betekent: God redt. Wat mooi - want we leven in een donkere wereld!’

David knikt. Het is erg donker buiten, dat weet hij. ‘Het is wel donker’, zegt hij, ‘maar ik heb aan de donkere hemel een prachtige staartster gezien! Dan komt het toch goed, of niet soms?!’ En Maria moet lachen om de wijsheid van zo’n kind. En die andere jonge mensen kijken ook heel blij. ‘Doe dat maar – noem hem maar Jozua, of Jezus, zoals ze tegenwoordig zeggen; God redt. Beter kan toch niet?’

De vader, die dit allemaal heeft aangehoord. zegt dan: ‘Goed, dat doen we; zijn naam zal Jezus zijn – God redt. En wie weet heeft God wel een plan met hem, zoals met elk mensenkind’.  David begrijpt het niet helemaal, maar knikt toch maar ja. Want ze gaan het kind de naam geven, die HIJ had bedacht!

En ineens horen ze muziek; het lijkt wel of er een radio aanstaat met kerstmuziek. David holt naar de deur van de stal, om te kijken. En buiten ziet hij nog meer van die stralende mensen, die wel engelen lijken omdat ze een blij bericht uit de hemel komen brengen. Ze staan buiten te zingen: ‘Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde voor mensen van zijn welbehagen’. Prachtig!

‘Dit moet papa ook zien!’ roept David tegen Jesse, die meegekomen is. En samen rennen ze terug naar het kampvuur. Hijgend komen ze er aan. ‘Jullie moeten meekomen! We hebben iets heel moois gezien: een kindje in een stal, en engelen die zingen!’

‘Ga maar even zitten’ zegt de vader van Jesse. Maar de jongens gaan niet zitten; ze willen meteen weer terug. Ze pakken hun vaders bij de hand: ze moeten NU meekomen naar de stal. En dan zegt Davids vader: “Wij hebben dat zingen óók gehoord; het leek wel uit de hemel te komen, zó mooi! En de nacht werd helemaal verlicht door de maan en door die staartster; prachtig was het!’

En hand in hand, diep met elkaar verbonden, volgen ze de ster. En als ze bij de stal zijn aangekomen, is het één groot feest; er wordt gezongen en muziek gemaakt. Ook andere herders zijn gekomen, en mensen uit het dorp; iedereen wil dit zien - een kind dat Jezus heet: God redt. Vol liefde en vreugde kijken de mensen naar Maria, Jozef en het kind. Nu weten ze weer: er is hoop. Wij horen bij elkaar; wij zijn met elkaar verbonden. En ze wensen elkaar allemaal een zalig Kerstfeest toe!

Klaas Eldering

Geen opmerkingen: