5 maart 2007

De grafkist van Jezus?

In de media is het uitgebreid besproken: de beenderkisten van Jezus, de Maria’s en van Jezus’ zoon Judah zouden zijn gevonden in een grot in Jeruzalem. Wat voor invloed zou zo’n vondst kunnen hebben op ons geloven?

Stelling

Sylvain Ephimenco schrijft in zijn column in Trouw o.a.: “Volgens Cameron wordt ’voor de eerste keer het tastbare, fysieke, archeologische en forensische bewijs’ geleverd dat Jezus heeft bestaan. DNA-onderzoek van de beenderen in de kisten met inscriptie Jezus, Jozef, Maria, Maria Magdalena, Juda (vermeende zoon van Jezus) laat zien dat er een bloedband bestond tussen de personen achter de ontdekte overblijfsels. Op Maria Magdalena na. (…) Met de beenderen van Jezus in een graf nabij Jeruzalem is er natuurlijk geen sprake meer van dat de moeder aller wonderen heeft plaatsgevonden.“

Reacties

Er zullen mensen zijn die zeggen: die beenderen kunnen niet van Jezus zijn, want die is ten hemel gevaren. Anderen zeggen: er waren veel mensen met die namen. Weer anderen zeggen: dan is het wel héél toevallig, dat ze net bij elkaar liggen, op één plek. De volgende groep zegt: het maakt mij niet uit, wat er wel of niet wordt gevonden. Net als met de ark van Noach: al bewijs je tien keer dat het verhaal echt is gebeurd (of niet), wat maakt het voor verschil? Maar ligt het zo eenvoudig?

Hoe lees ik de Bijbel?

Alle reacties, alle antwoorden op dit soort vragen en stellingen worden in hoge mate bepaald door de vraag, hoe ik de Bijbel lees, versta of uitleg. Een antwoord in de trant van: ‘ik geloof het zoals het in de Bijbel staat’ is niet voldoende, want hoe staat het in de Bijbel? Of beter: hoe léés ik de Bijbel? Als een letterlijk te nemen ooggetuigenverslag? Maak maar eens een rechtszaak mee over een verkeersongeluk; er worden getuigen bij gehaald. Er is maar één ongeluk gebeurd, maar elke getuige heeft een ander verhaal. Een aantal basiszaken zullen moeten kloppen – maar heel veel wordt verschillend gezien. Wat is dan ‘waar’?

Stel dat….

Stel dat bewezen zou kunnen worden, dat die beenderen echt van Jezus zijn, wat dan? Wat weten we dan? Dan weten we dat hij toen en toen daar heeft geleefd. We weten dan ook dat hij is gestorven en begraven. Misschien zijn de kruiswonden zelfs nog aantoonbaar, in zo’n geval. Moeten er dan bedevaarten komen naar het graf van Jezus, waar de beenderen nog in liggen? Maar ja, waar blijf je dan met opstanding en hemelvaart? Die zijn er dan dus niet geweest. Dan heeft Ephimenco dus gelijk, dat de moeder aller wonderen niet heeft plaatsgevonden. Of ligt het zo niet?

Taal

Huub Oosterhuis heeft eens gezegd: ‘Er zijn twee talen in de taal, twee manieren van spreken, twee niveaus van taalgebruik. Er is een taal van klare waarheden, begrippen en formules. De taal van de heldere logica, de objectieve informatie, de exacte wetenschap. Er staat wat er staat, je zegt wat je bedoelt, zo precies mogelijk en eenduidig. (…) Het is goed dat deze taal er is, onze wereld kan niet zonder, en iedereen verstaat en spreekt die taal wel een beetje. Maar nooit als hij zijn hart wil luchten en zeggen wil wat in hem is, verborgen en bijna onnoembaar. Als het gaat over liefde en dood is die eerste taal, die eenduidige manier van spreken, niet alleen ontoereikend maar ook gevaarlijk.

Tweede taal

Er is een tweede taal, diep onder de eerste, als een veel oudere aardlaag, of wijd om de eerste heen; 'tweede' in aandacht en waardering; en ook weerlozer en bescheidener dan de eerste. De taal van wat eigenlijk niet te zeggen is; die je spreekt om niet helemaal te hoeven zwijgen; taal van ontroering en extase. Die tweede taal is veelduidig, dubbelzinnig, paradoxaal: alles is niets, hier is ver weg, mijn zoon was dood en is weer levend geworden (zegt een man die zijn 'verloren zoon' heeft teruggekregen). Geen code van begrippen, maar een taal van beelden en gelijkenissen is die 'tweede taal'. Het evangelie bewaart niet de dateerbare feiten van Jezus’ leven, maar tekent wel zijn diepste trekken: wat hij het meeste was en die hij blijvend is - wat door geen tijd, geen dood in hem werd aangetast. In beelden en gelijkenissen, in wonderverhalen en eerbiedige namen wordt deze mensenzoon overgeleverd als een toekomstvisioen.'

Conclusie

Mijn overtuiging is derhalve dat het een kwestie van táál is, niet van feiten. Heel veel zaken die wij gelovig zeggen, zeggen wij immers ‘bij wijze van spreken’. Want hoe moet je die heel bijzondere ervaringen, belevenissen en visioenen ànders zeggen? Juist daarom blijft de Bijbel zo verrassend fris, nieuw en inspirerend. En laat de archeologen verder maar zoeken en – misschien – vinden.

Klaas Eldering

Geen opmerkingen: