5 april 2007

Jeugdherinneringen

Wat zijn mijn eerste herinneringen en uit welke tijd?

De vroegste stammen uit de tijd toen ik drie jaar was, misschien ééntje van daarvoor.

We woonden Nieuwstraat 6 in Berkel en Rodenrijs. Per 1 november 1951 (net nadat ik 4 was geworden op 18 oktober) verhuisden we naar Prins Bernhardlaan 1, waar m’n moeder nu nog altijd woont (zomer 2007). Van die verhuizing herinner ik me nog enkele dingen, maar dus ook best wel wat van de Nieuwstraat. Ik zal ze chronologisch proberen te ordenen, al geef ik er geen garantie op. Wel weet ik heel zeker dat ze toen in dat huis zijn beleefd, dus op z’n laatst toen ik nog drie was.


1. Ongeluk met de postkoets

Het huis had alleen een achterom; dan kwam je in een gangetje met links de deur naar de keuken en de deur waar de trap van boven in uitkwam, en aan het eind een glazen deur om de kamer in te gaan. We sliepen boven. Ik speelde op de slaapverdieping op de grond met de prachtige op schaal gemaakte houten postkoets, die m’n vader daar had staan. Ik kwam te dicht bij het trapgat en donderde met veel kabaal naar beneden – zonder de koets. Ik herinner me heel duidelijk het moment van de val, en dat ik een dun katoenen pofbroekje aan had. Of was ik al in hansop? Ik zag tegen een lila achtergrond, rode, oranje, gele en blauwe sterren en ringen door elkaar heen tuimelen, toen ik van de trap af donderde. Nu ik de herinnering bovenhaal, voel ik een licht gevoel van misselijkheid. Moet dus een flinke klap geweest zijn. Misschien was ik nog twee, bijna drie of net drie jaar.


2. Sterrenhemel

Toen ik nog een heel klein pukkie was, ik denk een jaar of drie, woonden we in een heel klein huisje. Drie huisjes aan elkaar. Je kon alleen maar ach­ter­om binnenkomen, via een plaatsje met zwarte sintels. Ik herinner mij, dat ik een keer 's nachts naar de WC moest. Nou ja, denken jullie misschien, dan doe je toch het licht aan, en ga je toch gewoon?!

Maar zo simpel was dat niet. Om naar de WC te gaan, moest ik van de trap af naar beneden. Dan was je in een gangetje. Dan moest ik naar buiten, het binnenplaatsje oversteken, de schuur in; daar was de houten plee. 's Nachts, in het pikkedonker. Ik herinner het me als de dag van gisteren, omdat ik het misschien maar één keer gedaan heb. Niet omdat ik het te eng vond, maar omdat ik meestal in de nacht niet hoefde, en omdat we daar maar tot en met mijn derde jaar gewoond hebben.

Toen ik daar dat binnenplaatsje overstak, zag ik ineens boven me allemaal sterren twinkelen. Ik heb toen vol verbazing even staan kijken. Dat was denk ik voor het eerst, dat ik bewust de sterren­hemel zag. Wat mooi! En ik was gelijk niet bang meer. In de WC‑deur zat een klein drop/ruitvormig openingetje. Daar doorheen kon je ook de sterren zien. Ik heb ervan genoten. Als je je hoofd wat verschoof, zag je weer andere sterren, met minder of met meer schittering. Prachtig was dat!

Het is zomaar een kleine herinnering, maar mis­schien wel heel belangrijk voor je levensgevoel. Stel je voor dat ik naar buiten was gegaan, en het had zó hard gewaaid dat de takken van de bomen kraakten en zuchtten, en met van die zwarte wolken die langs de maan­verlichte hemel joegen... dat zou best angstig hebben kunnen zijn. In het donker kun je je best veilig voelen en op je gemak, maar het kan ook angstaanjagend zijn. Ik ben blij met mijn sterrenhemel-ervaring.


3. Flappie, het valse hondje

Als je naar de straat wilde, moest je dus over dat achterplaatsje door een gangetje naar de Nieuwstraat, en dan even naar links – dan was je bij de Herenstraat. Op de ene hoek van de Nieuwstraat en de Noordeindseweg had je de sigarenwinkel van De Vogel; op de andere hoek, van de Nieuwstraat en de Herenstraat, had je - na een paar huizen - de winkel van Van Kesteren (huishoudelijke artikelen). De Herenstraat is de doorgaande weg door het dorp. En aan de overkant loopt de vaart, waar de veilingschuiten door voeren. Door dat gangetje heen was altijd spannend, want er kwamen ook poorten op uit van mensen die aan de Herenstraat woonden. Zo woonde daar een juffrouw Schipper. Die had een klein fel hondje, Flappie. Als je langs het poortje ging, ging Flappie altijd enorm tekeer. Spannend! Dan schopte ik nog eens even tegen dat houten poortje aan – geweldig! Tot – het poortje een keer openvloog, en Flappie aan m’n broek hing. Sindsdien ging ik er altijd wat stilletjes langs.


4. Bijna onder de bus

Door de Herenstraat kwam af en toe een auto, of een bus. Vanuit Rodenrijs, of uit het Noordeinde, waar opa Mostert woonde. Toen ik een keer uit de Nieuwstraat overstak naar de vaart (daar bij de weegbrug), zag ik ineens de voorkant van een bus naast m’n hoofd, zo groot als een kerk. Veel wit en chroom en een beetje rood. En een keiharde claxon. Ik werd door een kracht keihard naar voren geworpen en belandde op het grasrandje tussen de weegbrug en het water - en de bus raasde achter me voorbij. Ik kan die voorkant nòg uittekenen, zo is die in mijn geheugen geprent….. Ik was gered.

Onderaan bij het water had je een spoelstoep, waar oma van der Ent de was ging uitspoelen in de vaart. Of waar mensen water haalden voor de planten of de beesten.


5. Mis poes!

We aten aan de keukentafel. Ik zat vlak voor het raam, m’n moeder links van mij bij het aanrecht, pa tegenover mij en Ineke rechts. Er stonden glazen water op tafel. Kennelijk zat ik te klieren, want pa gooit ineens een plens water naar m’n hoofd. Ik zie het komen, buk snel – en het water druipt langs het raam naar beneden. Dat gaf een trots gevoel: lekker te snel af, lekker mis!


6. Bal veroverd

Voor ons huis in de Nieuwstraat waren de grote jongens op straat aan het voetballen: de jongens van Van Loon, Kees de Gelder, van Seldenthuis, van der Ent, Beukel en nog meer. Ik was er nog te klein voor, maar ging wel kijken. En ineens zie ik mijn kans schoon: de bal rolt naar mij toe, ik pak ‘m vlug op en ren ermee onder mijn arm door het steegje, achter het huis om en naar binnen en kruip met de bal onder de keukentafel. Maar helaas: die Kees de Gelder komt ook, en sleurt me met bal en al weer onder de tafel vandaan. Wat een harde wereld, toch!


7. Van oude mensen en dingen die voorbijgaan

Naast ons woonden opa en oma Van der Ent; oma zat vaak voor de deur op een keukenstoel met een blauwe mangelbak op schoot de aardappels te schillen of spruitjes schoon te maken. Ze hadden een groot gezin en moesten hard werken in de tuinbouw. Dan ging ik even bij haar op de drempel zitten om een praatje te maken. Ze had echt van die ouwe mensen kleding aan en zo’n donker schort voor met kleine bloemetjes.


8. Servies werpen

M’n moeder had nog een kinderserviesje van emaille: kleine kopjes en schoteltjes, een theepotje, suikerpotje, etc. In mijn herinnering was het lichtblauw. Totdat Ineke en ik samen de kolder in de kop kregen; want wat was er nou leuker om, als de koeien loeiden in de slagerij van IJssie Beukel naast ons op nr. 8, dan gauw wat van dat serviesgoed op het dak te gooien en de reactie af te wachten?! Hartstikke spannend, ook als we straf kregen of zo. Van het serviesje waren later maar een paar kleine dingetjes over, maar die zijn ook verdwenen.


9. De verhuizing

Het nieuwe huis aan de Prins Bernhardlaan was klaar in oktober 1951. Pa en ma kregen de sleutel en we gingen verhuizen. Ik voelde aan alles dat het spannend was, wat we gingen doen. Ik weet nog als de dag van gisteren dat ik mocht helpen: pa zette een old-finish boekenkast met deurtjes met geelachtige glas-in-lood-raampjes erin dwars achterop de bagagedrager van zijn fiets, en zo liepen we het van Oldenbarneveldtplein over langs het gemeentehuis, en dan linksaf de Wilhelminastraat naar beneden en rechtsaf door de Julianastraat naar de Prins Bernhardlaan. Want via de Van Koetsveldstraat kon je er niet komen; het uienlandje van opa Schipper lag er nog. De PB-laan was nog niet doorgetrokken naar boven toe. Bij die verhuizing zorgde ik, ja ik er dus voor dat de kast achterop de fiets in evenwicht bleef, door hem met een handje te ondersteunen. Zo! Dat in die kast later alle de verzamelde werken van Vondel konden staan, hadden ze dus in belangrijke mate aan mijn hulp en steun te danken – zo voelde dat.

Kleuterschool

Omdat ik nog wat aardige kleuterschoolherinneringen heb, schrijf ik die ook nog even op, maar dan stop ik. De kleuterschool: dat was de mooiste plek van het dorp, voor een kind: A. van den Toorn’s bewaarschool. Dat stond er op de gevel. De kleuterschool was wat naar achteren gebouwd; dus vóór de kleuterschool was ook nog een plek met wat bomen of struiken. Rechts ernaast woonde een oude dame, Pietje Berkel heette ze. Dat vond ik zo grappig. Links had je geloof ik een woonhuis en dan de fietsenwinkel van Van Bommel.

Maar het mooiste van de kleuterschool was het schoolplein aan de achterkant, aan de vaart. Daar boomden de veilingschuiten langs; sommigen hadden een motor. Er was een flinke zandbak en een enkel houten speeltoestel. Ik herinner me een wip. Maar – dat was het belangrijkste – midden op het speelplein achter de kleuterschool stond een enorme kastanjeboom. In september kwamen daar van die prachtige, diep roodbruine kastanjes af. Daar deden we dan wat mee. Bijvoorbeeld beesten van maken. Met een prikkertje maakte je er dan gaatjes in; daar stak je de afgebrande lucifers in. Zo kreeg je de prachtigste beesten, poppetjes en figuren.


10. Juffrouw Em

Er waren twee lokalen: aan de voorkant een soort leslokaal, aan de achterkant meer een speellokaal. Daar zwaaide juffrouw Em de scepter. Ik herinner me het prachtige middaglicht, wat getemperd door de kastanje voor de ramen. Heel sfeervol. We moesten op onze hurken gaan zitten in een grote kring van 20-25 kinderen. Eéntje bleef buiten de kring. We moesten onze handen voor de ogen doen. Die hem was, liep rondjes om de kring, terwijl wij zongen:

“Niemand zeggen, zakdoekje leggen,
‘k heb de hele nacht gewaakt,
twee paar schoenen heb ik afgemaakt,
één van stof en één van leer,
hier leg ik mijn zakdoekje neer;
alle ogen zijn gesloten,
wie er omkijkt krijgt hem niet,
die krijgt hem niét!”

Die hem was legde dan gauw de witte zakdoek achter iemand neer; als je die had, moest je achter hem aanrennen en tikken. En dan mocht jij.

Andere liedjes die we daar leerden waren:

‘k Moest dwalen, ‘k moest dwalen,
langs bergen en in dalen;
daar kwam opeens een springer in het veld:
hij zwaaide met zijn hoed,
hij stampte met zijn voet.
Komt laten wij nu dansen gaan, dansen gaan
en de anderen moeten blijven staan’.

Dat ging ook met een kringspelletje.

Heerlijk om te zingen vond ik ook:

Heer langoor zou op reis gaan,
op reis gaan voor plezier;
hij zette ’t op Parijs aan,
wel twintig uur van hier.
Hij droeg een vuurrood jasje,
zijn vest was blauw geruit;
en achter uit zijn broe-hoekje,
daar sták zijn staartje uit!

En:

Alles in de wind, alles in de wind
ben ik een schipperskind;
alles in de wind, alles in de wind
ben ik een schipperskind.
Kom hier, Rosa, je bent m’n zusje, je bent m’n zusje,
kom hier, Rosa, je bent m’n zusje ja ja!

O wat spijt, o wat spijt,
nu ben ‘k m’n zusje kwijt;
o wat spijt, o wat spijt,
nu ben ‘k m’n zusje kwijt.
Kom hier, Rosa, je bent m’n zusje, je bent m’n zusje,
kom hier, Rosa, je bent m’n zusje ja ja!

Ginds onder die brug, ginds onder die brug
vond ik m’n zusje terug;
ginds onder die brug, ginds onder die brug
vond ik m’n zusje terug.
Kom hier, Rosa, je bent m’n zusje, je bent m’n zusje,
kom hier, Rosa, je bent m’n zusje ja ja!


11. Juffrouw Bloemendaal

In het voorste lokaal hadden we juffrouw Bloemendaal. Dat was een hele lieve, zachte, aardige oude vrouw, in mijn herinnering. Het was er altijd gezellig. We maakten allerlei werkjes met plakrondjes in een grijs schriftje; we hadden vlechtmatjes. Dat kon ik allemaal heel goed. Als we de blokken op moesten ruimen, moest je ze weer in hun doos passen. Ik zie me nog prutsen om een flinke doos met kleine blokjes van allerlei vorm weer in mekaar te passen – maar het lukte. Ook herinner ik mij dat we wat grotere knutseldingen hadden, zoiets als een houten hijskraan of zo. En een soort stellage van koperdraad, waaraan weer wollen draadjes hingen. Ik weet niet meer wat het was.

Ook leerden we daar punniken: met een pennetje de draad over de viers spijkertjes van de paddenstoel wippen. Onderaan kwam er dan zo’n wollen of katoenen slang uit.

Bij juffrouw Bloemendaal leerde ik het liedje:

‘Jezus zegt dat Hij hier van ons verwacht,
dat wij zijn als kaarsjes, brandend in de nacht;
en Hij wenst dat ieder tot zijn ere schijn’:
gij in uw klein hoekje, en ik in ’t mijn’.


12. Het ongeluk

Ik was een jaar of vijf; er was geen kleuterschool. Het was een of andere vakantie; als ik me goed herinner, was het een mooie herfstdag. Ik ging naar het dorp, naar de Herenstraat. Ik stak over naar de kleuterschool en zie ineens een grote glimmende koplamp naast me – remmen, een klap….

Ik word wakker in de boekwinkel van Olree aan de Herenstraat. Vlak daarnaast had je het eierwinkeltje van Den Hartog en de kapsalon van Jo Schipper, met kapper Rokus. Er staan mensen om me heen; mijn opa Mostert is er ook, en die praat tegen me: Hoe is het, jongen? Ze kijken allemaal bezorgd. Even later komt dokter Piet Hoogerbrugge, die is geroepen. Hij onderzoekt m’n hoofd en m’n oor en plakt de oorschelp met leukoplast weer tegen het hoofd aan. Het lijkt mee te vallen. Ik was net Malchus, zei pa altijd - daarbij twee bijbelteksten combinerend: "Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af; Malchus heette die slaaf." (Johannes 18,10), en: "een van hen sloeg in op de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af. Maar Jezus zei: ‘Houd daarmee op. Zo is het genoeg!’ Hij raakte het oor aan en genas de man (Lucas 22,50-51)

Ik was zomaar de straat overgestoken naar de kleuterschool. Met m’n kop was ik door het glas van de koplamp van zo’n zwarte Traction Avante (Citroën) gegaan en onder het remmende voorwiel gekomen dat over m’n buik was gegaan. De bandensporen zijn nog als litteken in m’n lies aanwezig.

Ik werd naar huis gebracht; er werd een bedje in de kamer aan de Prins Bernhardlaan ingericht, waarop ik moest liggen. De man van de zwarte auto kwam bij ons op bezoek en was heel aardig, vooral omdat hij voor mij een niet eens zo klein beertje van marsepein meebracht! Heerlijk!

Maar na twee dagen hield ik het niet meer; het was prachtig weer en ik wilde weer naar buiten. Toen de dokter weer voor controle was geweest, mocht dat ook. Ik bleek zelfs geen hersenschudding of inwendige beschadigingen te hebben – gelukkig!


13. Terug uit Indië

In 1951 of 1952 [nu hoorde ik van mijn moeder dat het op 12 april 1950 was, dus toen was ik nog geen 2,5 jaar] werd ik meegenomen naar het huis van opa en oma Mostert, Noordeindseweg 60. Het was prachtig weer. De hele familie was bijeen. Het was een belangrijke dag: oom Wim kwam terug uit Indië. Telkens liepen we naar de weg om uit te kijken of de bus er al aankwam, uit het Noordeinde. En ik zie de bus nog komen: een touringcar, met veel wit en rood en chroom, met zo'n oranje zonneklep boven de voorruit en ook raampjes aan de zijkant in de ronding van het dak, van die panorama-vensters. De bus stopte voor het huis en oom Wim stapte uit, bepakt en bezakt. De sfeer was geweldig, daar onder die grote kastanjebomen voor het huis, op het bruggetje over de sloot.

14. Naar opoe


Ik moet 4 jaar geweest zijn dat ik met pa en ma meeging naar Bergschenhoek, op bezoek bij opoe (overgrootmoeder) Mostert. Die woonde op de kruin, waar later de ooms (ome Jo en ome Jan, en daartegenover ome Klaas) ook woonden. We komen de gang binnen en worden begroet. Opoe Mostert doet een hoog kastdeurtje onder de trap open en haalt daar een grote rode jambus uit met zelfgebakken zandkoekjes. Daar krijg ik er een van, terwijl m'n vader me optilt. Onvergetelijk! In dat jaar overleed opoe Mostert. Die grote rode jambus staat nu bij ons...

15. Oma sterft


In 1953 was oma Mostert ernstig ziek geworden. Ze werd steeds zwakker. We wisten dat ze ging sterven. Ze lag in de voorkamer aan de Noordeindseweg, die vroeger van meneer Frits Verveen geweest was; in het kleine kamertje ernaast was het kantoor van opa's bodedienst, met grote kasboeken en een gewolkte bronsgrijze prullenbak van geperst karton. Die hebben wij nu in de woonkamer staan... Op een dag gingen we afscheid nemen van oma. De sfeer was ernstig, maar niet dramatisch. Gewoon: verdrietig. Ineke en ik mochten met ma mee. Thuis had ze ons voorbereid. We hadden oma's lievelinsglied samen geleerd:

1. Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schauw,
waar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt.

2. Jezus, niet mijn eigen kracht,
niet het werk door mij volbracht,
niet het offer, dat ik breng,
niet de tranen, die ik pleng,
schoon ik ganse nachten ween,
kunnen redden - Gij alleen.

3. Zie, ik breng voor mijn behoud
U geen wierook, mirr' of goud;
moede kom ik, arm en naakt,
tot de God, die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt,
die de zondaar leven doet.

4. Eenmaal als de stonde slaat,
dat dit lichaam sterven gaat,
als mijn ziel uit d'aardse woon
opklimt tot des rechters troon, -
Rots der eeuwen, in uw schoot
berg mijn ziele voor de dood.

Dat hebben we bij haar bed toen samen met haar gezongen in de prachtige, sfeervolle kamer met gedempt daglicht en glas-in-lood-ramen. Terwijl ik dit opschrijf, komt het verdriet weer boven.... Ook als we het wel eens bij een uitvaart moeten zingen, zijn de emoties heel dicht aan de oppervlakte. Prachtig, toch, zo'n herinnering?

1 opmerking:

Anoniem zei

Hoi paps,

echt leuk om al die herinneringen te lezen! Bijzonder dat jij nog zulke duidelijke herinneringen hebt van toen je zo klein was. Wat ik vooral leuk vond om te lezen, was dat liedje van 'heer langoor', ik kan me nog goed herinneren dat ik het geweldig vond als je dat voor ons zong! Ik zal het ook voor Julia gaan zingen.
Liefs Anneke