8 april 2007

Paaspreek: Hij is hier niet

Gemeente van Jezus Christus,

ik weet niet of jongens of meisjes hier wel eens een begrafenis hebben meegemaakt. Er zal er vast wel eentje tussen zitten. Dat is niet zo leuk want vaak is het een oma of opa die wordt begraven. Of je moeder of je vader, of een broer of zus. Je kunt dan heel verdrietig zijn en wie zou dat niet zijn? Dat zie ik dan ook wel op zo'n begraafplaats: kinderen van 6 of 10 jaar die huilen. Ook merk ik, dat ze het wel interessant vinden. Het is niet iets wat je vaak meemaakt; het is vaak ook de eerste keer. En je denkt dan: hoe zal dat gaan? Wat gaan ze nou precies doen bij zo'n begrafenis? Hoe verdrietig het ook is, je bent nieuwsgierig en je wilt er met je neus bovenop staan.

Als de kist is gezakt, gooien kinderen soms nog een bloem in het graf; of een handje aarde. Of ze hebben een tekening op de kist gelegd, of een paar tulpen of rozen. En die zie je dan meegaan naar beneden, de aarde in.

Later komt er meestal een steen op het graf, met de NAAM van de gestorvene erop. Om aan haar of hem te denken, als je daar loopt. Wie is er wel eens terug geweest op zo'n begraafplaats, later?..... Wat vind je daar dan? .... Sommige mensen vinden daar rust; die vinden het fijn om daar even te gaan zitten en te denken aan die mens die is gestorven, en van wie ze zoveel hielden. Vaak huilen ze dan; of ze zijn blij en gerustgesteld. Anderen gaan er nog één of twee keer heen, maar vinden er dan niks meer, behalve het verdriet en gemis en veel tranen. Ze dragen de herinnering mee in hun hart. En dat is óók goed.

Als je heel oud wordt, 85 of 90 of 95 of 100 jaar, ja, dan zijn veel van je vrienden en vriendinnen van vroeger gestorven. Misschien heb je kinderen of kleinkinderen, of buren die aardig zijn. Maar die zeggen tegen jou: meneer, mevrouw, mama of papa, vader of moeder, oma of opa, pake of beppe. Maar toen je nog leeftijdgenoten had, zeiden die tegen jou: hoi Bram! hoi Hanneke! Die noemden jou bij je naam. Als je héél oud wordt, kun je eenzaam worden; dan heb je haast niemand meer, die jou nog gewoon bij je naam noemt! Die jou nog kent van vroeger, die kan vertellen wat voor kattekwaad je in de buurt uithaalde.

Toen Jezus aan het kruis op gruwelijke wijze was gestorven - ze wilden z'n benen kapotslaan om hem gauw dood te laten gaan, maar dat hoefde al niet meer - toen staken ze een speer tussen z'n ribben, om te kijken of 't ie echt dood was. En dat was zo. Toen hebben ze hem begraven. Afgelegd - z'n ogen dichtgedaan, hem gewassen en met zalf ingesmeerd en in doeken gewikkeld, en daarna in een graf gelegd. Daarna een steen ervoor klaar. Het moest allemaal heel vlug, omdat het de middag voor Pasen was. Bijna begon het feest van .... ja, van wat? ........

Als het feest voorbij is en de week weer begint, gaat in Jeruzalem Maria Magdalena naar de begraafplaats. Ze wil nog bloemen brengen, nog een keer afscheid nemen. Ze komt er aan - en ziet dat de steen WEG is van het graf! Ze holt terug, en vertelt het hijgend aan de anderen, zoals Petrus en Johannes. Die hollen er ook heen, en zien dat het wáár is. Het graf is.... leeg! Ze vinden er niks meer. Ja, de doeken, de hoofdband van Jezus en zo. Onbegrijpelijk. Ze gaan helemaal verward naar huis.

Alleen Maria blijft àchter. Ze huilt. Eerst was Jezus al zo vréselijk doodgegaan - en nu wil ze bloemen brengen, en is zelfs z'n lichaam ook weg. Er zitten twee figuren bij het graf, die vragen waarom ze huilt. Nogal wiedes: ze is Jezus nu ècht hélemaal kwijt. Ze draait zich om en wil weglopen….. Wéér iemand die haar vraagt: `Waarom huil je? Wie zoek je?' Ze denkt dat het de beheerder van de begraafplaats is, of de tuinman. `Meneer, als u hem weggehaald hebt, zeg dan waar hij is! Nog één keer wil ik Hem aanraken, nog één keer vasthouden, nog één keer verzorgen!' En ze loopt alweer weg.

En DAN dat éne: MARIA! Hij noemt haar bij haar naam - DAARIN vindt de herkenning plaats: RABBOENI, roept ze, m'n meester! – Even denken…. wat gebeurt er ook alweer….? Juist als ze het graf de rùg toekeert, dàn ziet ze Jezus! Niet als een dode in het graf, maar als een Levende, haar tegenover. DAT is Pasen, DAT is de Opstanding, DAT is de boodschap! ` M a r i a ! ' klinkt het. `JEZUS!' roept ze. Hij zegt: `Je móet me niet vasthouden; ga liever naar de anderen en zeg dat ik gevonden ben door God, door jullie God en mijn God, jullie Vader en mijn Vader'. Ze weet NIET wat haar overkomt. Ze is helemaal perplex en overdonderd. Ze gaat naar de stad, en vertelt het aan ieder die het maar horen wil: dat zij Hem gezien heeft en dat Hij haar DIT heeft gezegd.

Hij heeft haar bij haar meisjesnaam geroepen. Zij wilde Hèm vinden, maar werd zèlf gevonden. Ze wéét dat één haar kent, ten diepste toe, en dat dus de dood geen scheiding meer maakt. Toen heeft ze ontzettend gehuild en gelachen, van verdriet en van vreugde. Alle sluizen gingen open.

Daarna is ze nóóit meer naar dat graf geweest om Jezus te zoeken. `Hij is hier niet, Hij is verrezen', was tegen haar gezegd. Ze spelt die woorden op haar lippen. Ze zingt ze voor zich uit, zachtjes, en luid. Ze laat voortaan dat graf voor wat het is. Ze legt de steen er niet meer op, bouwt er geen kerk of monument bij, maar gaat het vertellen aan de mensen:

Als je door diepste duisternis en dood moet hééngaan,
als je door alle pijn en lijden òpgegeten wordt,
als je merkt dat je niéts meer over hebt, niks meer in handen,
als je van God en mens verlaten bent en helemaal alléén,
als je uitgeworpen bent, veracht,
en als je met de nek wordt aangekeken, zoals hij,
als je voelt en ervaart dat je helemaal bent prijsgegeven,
ja, als je dàt ervaart, ten einde raad,

weet dan, dat je hier een BONDGENOOT hebt gevonden,
iemand die náást je staat, die mèt je gaat,
die àchter je is, wanneer je verleden je dreigt te bespringen,
èn die voor je uitgaat als een wolk overdag
en als een vuur in de nacht, als een baken;
iemand die, hoe dan ook, een weg voor je baant,
een pad door de zee, een vrije baan door de dood.

We hebben helemaal niets bij dat graf te zoeken. Ons geloof is niet gebonden aan dat graf, die tuin en dat verleden, juist NIET!

We worden - net als Maria - wèggestuurd uit die wonderlijke tuin, de wijde wereld in! Weg van het graf, de toekomst tegemoet. We hebben een `vooruitgangsgeloof', zou je kunnen zeggen; niét in de zin dat alles vanzelf beter wordt, maar in de zin dat we er opuit worden gestuurd, dat we op wèg mogen gaan. Vóóruit, niet achteruit. Bij dat graf heb je niks te zoeken.

Nee, waar het om gaat, is: je omdraaien, bij het graf vandaan. Want DAN pas kom je Hem tegen, DAN pas zul je Hem ontmoeten - wanneer je begonnen bent te gaan, door alle tranen heen. Omdat hij niet in die tuin of in het graf is te vinden, maar onder de levenden. En naar verluidt is Hij sindsdien aan velen ook verschenen! En hij roept je, bij je eigen naam.

In Jeruzalem is de graftuin; daar komen vele toeristen. En af en toe wordt er een niéuw graf van Jezus gevonden, met de botten nog in de kist en met naam adres, woonplaats en telefoonnummer er bijna op. Want dat trekt mensen. En al die mensen staan soms uren in de rij, in die graftuin. Om het graf van Jezus te zien.

Toen het ook de wachters van de tuin een keer teveel werd, heeft iemand daar een bord geplaatst. En weet u wat daar op stond? Eén regel uit het Evangelie:

‘Waarom zoekt u de levende onder de doden?
Hij is hier niet, want hij is opgewekt’.

Amen.

Geen opmerkingen: