24 januari 2011

Stilte

Afwezigheid van geluid? Nee, dan zou het bijna een vacuüm zijn, een volkomen leegte, zoals je in een afgesloten opnamekamer kunt ervaren. Een doffe stilte. Stilte ervaar je juist via geluiden zonder intentie. Geluiden die niets met jou willen of hoeven. Die geen appèl op je doen. Het suizen van de wind, het twitteren van een vogel, het getok van kippen in de verte, of het blaffen van een hond in een dorp achter de heuvel. Het is een gevulde stilte, geen lege stilte. Het geeft mij de ruimte om de stilte in mijzelf open te doen gaan. Er is niets anders wat zich van buitenaf aan mij opdringt. Er is rust, er is ruimte. Ik moet dan ook denken aan het werk 4’33” van John Cage: een ‘silent piece’, bestaande uit drie delen stilte. Alleen het toevallige omgevingsgeluid is hoorbaar.




Wanneer de profeet Elia voor zichzelf geen toekomst meer ziet en de woestijn intrekt om daar onder een bremstruik te sterven, wordt hij gewekt door een passant. Die reikt hem water en brood aan. Dan wordt duidelijk dat zijn weg door de woestijn gaat, naar de berg Horeb, de berg van God. Hij schuilt in een grot. En dan staat er dit (NBV, 1 Koningen 19,11-13): ‘Kom naar buiten,’ zei de HEER, ‘en treed hier op de berg voor mij aan.’ En daar kwam de HEER voorbij. Er ging een grote, krachtige windvlaag voor de HEER uit, die de bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar de HEER bevond zich niet in die windvlaag. Na de windvlaag kwam er een aardbeving, maar de HEER bevond zich niet in die aardbeving. Na de aardbeving was er vuur, maar de HEER bevond zich niet in dat vuur. Na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries. Toen Elia dat hoorde, sloeg hij zijn mantel voor zijn gezicht.’

Het gefluister van een zachte bries, het suizen van een zachte koelte, of: het geluid van een wegstervende stilte - zoals ikzelf een keer vertaalde. Over dié stilte gaat het hier. Die gevulde stilte, die de Godsontmoeting mogelijk maakt. Daarover gaat het gedicht ‘Stilte’ van Annemarie Baum:

Stilte - Godsgeschenk,
onbereikbaar ver van mij.
Mijn malend denken
laat voor jou geen ruimte,
verdringt je, doodt je.

Onrust jaagt mij.
Gedreven door werk en doen,
verstrooiing zoekend
ben ik bruisend leeg en dood;
en in mij knaagt een pijn,
want het verlangen diep in mij
kan ik niet stillen door
alsmaar in mij op te nemen,
wat zich van buiten op wil dringen.

Pas dan, als ik tenslotte stil sta,
uitgeput en ziek, pas dan
ervaar ik je als helende balsem,
omspoel je mij als in een zachte bries
bij het ochtendgloren,
baad ik in jou,
het warme, blauwgroene meer,
word ik door jou gedragen,
kan ik de milde stem
der stilte eindelijk vernemen,
en angst en pijn voel ik niet meer,
alleen nog liefde,
die mij behoedzaam leidt en stuwt.

Dan weet ik weer:
Gods vonk is nieuw in mij ontvlamd,
Zijn Geest wil mij bezielen ...
omdat er stilte is in mij.
-

Geen opmerkingen: