Rozendaal Palmzondag 24
maart 2013
Jesaja 50,4-7 Lucas 19,29-40
Gemeente van Jezus Christus,
Kent u dat verhaal van het
ezeltje dat toevallig in een stal terecht kwam naast een schitterend paard? …….
Het ezeltje slaat verlegen zijn wimpers op naar het indrukwekkende paard en
zegt: "Wat ben jij geweldig, glanzend en groot en sterk". Het paard
antwoordt: "Zeg dat wel, op deze rug heeft dan ook de farao van Egypte al
gereden, op deze rug bestormde Nebukadnezar Jeruzalem, op deze rug kwam, zag en
overwon Julius Caesar en trok Napoleon door Europa. In onze dagen zal ook
de machtigste president deze rug verkiezen." Het is een poosje stil, want
het ezeltje is diep onder de indruk. Hij eet wat hooi en gras. Maar dan
durft-ie toch en zegt bescheiden: "Maar, als de messias komt, kiest hij
misschien mij wel uit". Zegt het
paard: "ja; dat denken alle ezels".
Tja…. nu is alleen het lastige, dat Lucas het
nergens over een ezel heeft. Wij associëren dat helemaal met het verhaal van de
intocht. En zo is er nog véél meer waarvan we denken dat het er staat, maar het
staat er niet. Zal ik u er nog een paar noemen? We denken dat de menigte langs
de kant met palmtakken staat te zwaaien en Hosanna roept. Ook deze drie dingen
staan er allemaal niét. Het zijn de leerlingen die er staan, en niet de massa.
En over palmtakken of buxustakjes wordt niet gesproken. Alleen over hun kleren
die ze op de weg leggen. En er wordt zelfs ook geen Hosanna geroepen, maar
‘gezegend Hij die komt in de naam van de Heer’ en: ‘Vrede in de hemel’, i.p.v.
‘op aarde’.
Nu is het net alsof ik u
vanmorgen op het verkeerde been wil zetten. Helemaal niet! LUCAS doet dat, door
heel andere dingen te zeggen en te schrijven dan we in ons geheugen hebben
opgeslagen! Maar nu moet ik oppassen dat we door die manoeuvres van Lucas niet
helemaal wegraken bij het Evangelie vandaan. Terug dus naar het verhaal.
De leerlingen zijn Jezus door
het land heen gevolgd; hij komt nu vanuit het Zuiden, uit Jericho, en gaat òp
naar Jeruzalem. In de buurt van de Olijfberg gekomen, laat hij bij bekenden een
veulen ophalen, dat nog nooit door iemand is bereden. Ze zeggen het wachtwoord
en mogen het lenen. Jezus klimt erop en de intocht begint. Jezus is een fitte
jongeman van rond de dertig. Waarom lóópt hij niet Jeruzalem binnen? Hij heeft
toch sandalen aan z’n voeten? Het zijn zijn leerlingen die hem op het veulen
zetten, zegt Lucas. Net alsof het niet de keuze van Jezus zèlf was…. Want gaat
hij nu niet verdacht veel lijken op die àndere koningen en rijksgroten, die te
paard de hoofdstad binnenrijden?
Ook wordt hem eer betoond,
door hem op je kleren te laten zitten en over je mantels te laten rijden – als
een soort teken van onderwerping. Hoe alleen en hoe eenzaam zal Jezus zich
hebben gevoeld, nu hij in DIE positie is gebracht…. Hebben zijn leerlingen
eigenlijk wel iets van zijn missie
begrepen? Ze juichen hem toe, ze bezingen de wonderdaden die hij heeft
verricht, alsof hij God zèlf is – en alsof ze zich blind staren op de buitenkant,
op wat zichtbaar en voor ogen is. Ze halen hem als een koning de stad in. Een
stad, die bol staat van de Romeinse
bezetters, nu het grootste Joodse pelgrimsfeest – Pasen – op handen is. Als die
èrgens beducht voor zijn, is het: rellen rond het Paasfeest, in Jeruzalem.
De Farizeeën onder zijn
leerlingen vermanen hem, dat hij z’n leerlingen beter in de hand moet houden en
hen moet berispen, want hier komt ellende van… En dan dat vreemde, heel vreemde
antwoord: ‘Als zij zouden zwijgen, zouden de stenen gaan schreeuwen’. En daarna
huilt hij, wéént hij over Jeruzalem, dat er niets van begrijpt.
Begrijpen wij het wèl? Wij zijn in de loop der eeuwen bedolven geraakt onder
een hele berg theologie. We zijn helemaal getraind om te letten op de leer;
niet op de vraag wat hij voor ons betekent. Hoe zouden wijzelf daar langs de
kant staan? Wat zouden wij denken, voelen, roepen, uitschreeuwen? Het enige wat
bij mij boven zou komen, is: ‘Heer, ontferm U over deze wereld’. Want ik geloof niet dat het helemaal goed
gaat met deze aarde…
In onze gebeden klampen wij
God aan voor van alles, maar hij grijpt niet in. Hij heeft in Jezus’ gang naar
het kruis niet ingegrepen, hij heeft in Auschwitz niet ingegrepen, hij grijpt
in deze wereld niet in, ook niet bij een burgeroorlog zoals in Syrië…. Wat is
dat voor een God? Nee: wat is dat voor een bééld van God, dat ons is
aangeleerd? Wat denken wij eigenlijk? Wat geloven wij eigenlijk? Waartoe dienen
onze gebeden?
‘Met elkaar geloven we’ (?) dat we in Jezus’ doen en laten Gods aangezicht
hebben zien oplichten in deze wereld. Dat God aanwezig was in deze mens, de man
van Nazareth. Zoals God ook nu nog door zijn geestkracht mensen aanstuurt,
inspireert, bemoedigt. Vrouwen, mannen, jongeren, ouderen, kleinen, groten.
Ergens wéten we het wel, dat
we God niet in het grote en geweldige moeten zoeken of vinden, maar in het
kleine, weerloze, kwetsbare van deze wereld. Een totaal ander Godsbeeld. Juist
dàt heeft Jezus ons geleerd, toch? Of, om het eens met de woorden van JB
Charles te zeggen:
Hij alleen
zou met een grote sigaar in de
mond
op straat mogen lopen,
met de duimen in zijn vest ‑
want Hij is God.
Maar … Hij doet het niet
want Hij is God......
De God van Jezus zit niet hoog
ten troon als een wereldheerser. Hij laat zich niet zien als een God, die
achter de schermen aan de touwtjes trekt – integendeel. Hij laat zich binden en
boeien, geselen en bespuwen, afranselen en kruisigen. Natuurlijk kunnen we niks met zo’n Godsbeeld! Het IS helemaal
geen beeld voor een Gòd. Het is de ultieme afbraak van èlk beeld wat een God moet
voorstellen! Ja, het lijkt wel alsof God zèlf als een ezel wordt neergezet.
En zo hebben mensen dat in die
dagen ook ervaren. Christenen die de gekruisigde aanbaden, werden uitgelachen,
bespot en veracht. Een Romein heeft het geloof in de
gekruisigde belachelijk gemaakt door een spotprent; hij beeldt een jongeman af
(Alexamenos), die ‘zijn God’ aanbidt waarbij er een ezel aan het kruis hangt. Want dat ben je, als je je laat kruisigen
terwijl je niet schuldig bent; en dat hij dan ook nog als ‘Redder’ of beeld van
God wordt verkondigd? Stom! (zie de afbeelding uit een van de catacomben in
Rome, rond 180 n. Chr.).
Afgelopen eeuw is er één
theoloog geweest, die die vraag van het Godsbeeld heeft op gepakt. Dat was
Bonhoeffer, de man van het verzet tegen Hitler, die dat met de dood door
ophanging moest bekopen, vlak voor de bevrijding. Hij heeft die ergernis van
deze kwetsbare God onder woorden gebracht toen hij leerde, dat die zogenaamde
almachtige God zich uit deze wereld wegdringen laat, tot op het kruis. Geen
triomfalisme dus, maar wel de ontmaskering van alles en iedereen, die zich als
een God laat vereren.
Tenslotte iets heel moois. U weet wellicht, dat onze volksschrijver
Gerard Reve in de 60-er jaren over God schreef als over een zachte, aaibare, muisgrijze
ezel, die hij wilde nemen. Met een knipoog naar Reve en met een eindeloos diep
respect voor Jezus schreef Huub Oosterhuis het volgende Liefdeslied:
Jezus, bonkige ezel,
uw poten ploegen het zand,
uw schonken zijn vet en vlezig,
ik rijd op u naar mijn land.
Ik was verdwaald in de bergen,
gij voert me naar huis terug,
ik maak mijn bed op uw rug,
ik heb genoeg van zwerven.
Gij redde mij het leven
toen ik gestorven was -
mijn hart is hooi en gras
meer kan ik u niet geven.
Jezus, bonkige ezel,
uw poten ploegen het zand,
uw schonken zijn vet en vlezig,
ik rijd op u naar mijn land.
Ik was verdwaald in de bergen,
gij voert me naar huis terug,
ik maak mijn bed op uw rug,
ik heb genoeg van zwerven.
Gij redde mij het leven
toen ik gestorven was -
mijn hart is hooi en gras
meer kan ik u niet geven.
Amen
Huub Oosterhuis
Gebeden en Psalmen p. 60
Huub Oosterhuis
Gebeden en Psalmen p. 60
Geen opmerkingen:
Een reactie posten