9 februari 2007

Reis naar Roemenië - juni 1983

Reis juni 1983 naar Roemenië

Als we op zaterdagmorgen weggaan, nemen we ons voor om de autoreis niet als een noodzakelijk kwaad te beschouwen, maar als onderdeel van de vakantie. Misschien moet je ook de voorbereidingen zo zien; maar dat kost mij veel meer moeite.

We zijn net in Duitsland, als we ons realiseren dat we nog Duitstalige theologische boeken zouden moeten kopen. En zondagavond willen we al in Hongarije zijn, dus dan kan het niet meer. We slaan af naar Wesel. Daar vinden we een wetenschappelijke boekhandel. Ida zoekt naast enkele mooie geschenkboeken ook studieboeken uit, veelal op het randgebied van theologie, psychologie, opvoedkunde en pastoraat. Vooral op de dagelijkse levenspraktijk gericht. De boekjes van Christa Meves lijken daar goede diensten te kunnen bewijzen. Daarna zuidwaarts, over de oude snelweg richting Frankfurt, Neurenberg, Würzburg, Regensburg, zo richting Passau. 's Avonds rond een uur of zeven gaan we uitkijken naar een onderkomen voor de nacht. In een provincieplaatsje vinden we een herberg met "gut bürgerliche Küche". 's Avonds wandelen we nog door het stadje, en komen langs de Evangelische Kirche.

Zondag

Na een lange, goeie nachtrust tijgen we zondagmorgen ter kerke. Benieuwd, hoe een collega het doet, en hoe het in zo'n gemeente en zo'n kerkdienst eraan toegaat. Bij binnenkomst valt op, dat het stil is in de kerk: er klinkt geen muziek. Iedereen bereidt zich in stilte voor op de dienst, of zit wat rond te kijken. De ouderling van dienst neemt het eerste gedeelte voor zijn rekening. De dominee (zonder toga) krijgt pas het woord als de Schriftlezingen beginnen. Opvallend is, wat een groot aandeel de gemeente heeft in het zingen van de liturgie: een vast kyrie en gloria, en een acclamatie na de Evangelielezing. Die is uit Lucas 15, het verloren schaap en de verloren penning, klassieke lezing voor die zondag. We vinden beiden de preek inhoudelijk heel goed, het spreekt ons aan. Maar we hebben het gevoel dat het niet de woorden van de predikant zelf zijn. Hij komt erg mat en ongeïnspireerd over, ondanks de goede prediking.

De muziek heeft zich inmiddels ook aangediend: orgel plus dwarsfluit. Beide muzikanten spelen virtuoos. Schitterend om aan te horen, maar niet geschikt om de gemeentezang te begeleiden. Later schiet ons te binnen, dat deze muzikanten natuurlijk verbonden zijn aan de muziekschool met internaat, die we in een straat hadden ontdekt, en uit welks ramen pianomuziek op ons neerdwarrelde. Na de dienst is er geen handengeven, koffiedrinken of een andere vorm van ontmoeting, zodat wij ons weegs gaan, op weg naar Oostenrijk. Vlak over de grens begint de regen met bakken uit de hemel te vallen. Dat duurt de hele dag, tot we Wenen zijn gepasseerd. Achter Wenen, als je richting Hongarije gaat, wordt het op de weg stiller en stiller; de wegen zijn smal, en de dorpjes klein. In de buurt van de grens zie je mensen met hun auto geparkeerd staan, om alles voor de grens nog eens goed in te pakken of misschien weg te stoppen.


Hongarije


Uit Nederland hebben we visaformulieren meegenomen, maar die blijken door nieuwe formulieren vervangen te zijn: niet meer geldig. Andere gevraagd, en ingevuld. Hebben we weer de verkeerde gekregen, en het ligt niet aan ons. Nog een keer vier formulieren invullen, met naast alle gewone gegevens ook de meisjesnaam van je moeder, kleur, merk, type en nummer van je auto, en de vraag of je vroeger ooit Hongaars staatsburger bent geweest en wanneer je dan het land hebt verlaten. In 1956 misschien? De Hongaarse douanecontrole is gelukkig - net als altijd - een fluitje van een cent. Niet te vergelijken met de Roemeense; maar daarover later meer.

Eén keer in Hongarije aangekomen, zoeken we een gelegenheid om van die heerlijke espressokoffie te drinken met een taartje erbij. Een soort `Konditorei' dus (hoe noem je zoiets in het Nederlands? Is daar een woord voor?). Toen we van 1972-74 in het Hongaarssprekende deel van Roemenië studeerden, kregen we elke maand de beurs uitbetaald. Dan togen we naar zo'n koffiehuis om even iets van het zoete leven te smaken. Daar houden we goeie herinneringen aan over. Zodoende. Daarna verder, naar vrienden. Hij is predikant in een dorp, zo'n 20 km van Boedapest. Het blijkt midden in militair gebied te liggen: overal gebouwen tussen de bomen verscholen, en borden met `verboden te fotograferen' in dat schitterend beboste heuvelland. Om een uur of zeven arriveren we daar. De pastorie ligt op de helling van een heuvel, naast het kerkje. Dwars over de onverharde oprit naar boven lopen gootjes met de keukenafvoer van de andere huizen. Daar botsen we doorheen naar boven. Een hof, omgeven door een hoge schutting of muur; een toegangspoortje, met daar vlakbij de waterput. Gras in de hof, en wat vruchtbomen en bessenstruiken, en wat bloemen. De pastorie ziet er gezellig, maar oud en vervallen uit. Vrijwel alle pastorieën in die streken zijn gelijkvloers, met grote vertrekken en planken vloeren. Men woont in de grote keuken.

De begroeting is hartelijk: een weerzien na drie of vier jaren! Vorige keren hadden we hen altijd in Boedapest ontmoet; maar nu zijn ook zij in de gemeente, zoals dat heet. We scharen ons rond de keukentafel, als de drie jongetjes te slapen zijn gelegd. Onder het eten wisselen we ervaringen uit, en hij vertelt in het kort de geschiedenis van de kerk in het dorp. Het is vaak niet gemakkelijk om nieuwe ambtsdragers te vinden. En wie een keer tot presbyter (ouderling) is gekozen, of tot curator (kerkvoogd), die blijft dat eigenlijk voorgoed. In de praktijk zijn het altijd mannen van boven de zestig, soms een jonger iemand. Mannen, dus. In de grote steden tref je ook wel vrouwen aan als ambtsdrager.

Kerkgebouw

's Avonds laat bekijken we nog de kerk. Het orgel is in de oorlog vernield; jarenlang heeft men zich met een harmonium van rond de eeuwwisseling beholpen. Via via heeft onze vriend een reusachtig groot harmonium op de kop getikt, met twee klavieren plus pedaal, en 36 registers. Tweepersoons dus, want een ander moest met de hand aan de zijkant de luchttoevoer naar de blaasbalg verzorgen. Nu heeft hij de luchtvoorziening gemoderniseerd, door een grote oude ventilator op de blaasbalg aan te sluiten. Dat werkt prima!

Ik heb dit voorbeeld genoemd om uit te leggen, dat een predikant daar voorganger is in al het gemeentewerk. Zelf moet hij initiatieven nemen tot herstelwerkzaamheden, en die ook organiseren. Zelf beheert hij de kerkelijke administratie, en ook de financiën. Weliswaar samen met de ambtsdragers, maar die kijken of hij het goed doet, en helpen mensen in te schakelen of geld op te halen. Maar de predikant moet bij bouwwerkzaamheden of opknapbeurten alles organiseren. Ik moet er zelf niet aan denken....

In het dorp zijn drie telefoons: een bij de partijsecretaris op zijn bureau bij het landbouwcollectief; een op de school, en een op het postkantoor. Op vooroorlogse wijze worden de verbindingen tot stand gebracht. Wie uit de gemeente de dominee wil spreken, komt even langs. Als de familie uit Boedapest opbelt, krijgt hij of zij een mondeling bericht uit het postkantoor dat er straks voor hen wordt gebeld. Je gaat dan in het postkantoor een half uurtje of drie kwartier wachten tot de ene lijn vrij is, en de verbinding gelukt. Ondertussen heb je dan de nodige gesprekken met dorpelingen en gemeenteleden gevoerd, die ook op het postkantoor waren.

Maandag

Na met onze vrienden nog koffie te hebben gedronken, vertrekken we om een uur of elf uit het dorp. Via een binnenweggetje door prachtige bosgebieden heen komen we bij de snelweg naar Boedapest. In een half uur bereiken we die wondermooie wereldstad met ruim 2 miljoen inwoners. Vroeger waren het twee steden, aan weerszijden van de Donau. In Boeda (bergachtig) zijn de oude koninklijke paleizen. Onder die paleizen worden telkens weer oudere lagen opgegraven, met restanten van vroegere burchten. Onlangs groef men daar 10-20 gave middeleeuwse beelden op, die bij een paleisverbouwing overbodig waren geworden, en daarna in de hof begraven. De andere stad, Pest, is het winkelcentrum, met vele markten en warenhuizen, en ook z'n eigen Kalverstraat. Daar is het mooiste van het mooiste te koop - voor wie geld heeft. De twee stadsdelen worden bovengronds door een aantal fraaie bruggen verbonden; ondergronds rijden de metro's alleen nog door Pest.

Hoe mooi de stad ook is, zo aan de oevers van de Donau, we hadden de drukte liever vermeden. Maar we willen graag allerlei levensmiddelen en vlees in blik kopen voor mensen in Roemenië. Onze mond valt open van verbazing over de lage prijzen, voor onze begrippen. Voor de Hongaren zelf zijn prijsverhogingen aan de orde van de dag. De overheid is bezig subsidies op levensmiddelen af te schaffen, en daarom worden de prijzen in snel tempo aangepast aan de feitelijke waarde. Verhogingen van 50-100 % zijn geen uitzondering. Maar goedkoop of duur, - wat je nodig hebt is in ieder geval te krijgen. Terwijl wij in zo'n groot warenhuis inkopen doen, wordt op de parkeerplaats onze auto gewassen en gesopt. Dat zijn manieren om een zakcentje bij te verdienen, als je pensioen bijvoorbeeld te laag is om van rond te kunnen komen. Dat tweede circuit van mensen die wat bijverdienen is in Hongarije bijzonder groot; het wordt oogluikend toegestaan, omdat op deze wijze vele gaten in de dienstverlening worden opgevuld.

Oostwaarts

Om een uur of een verlaten we de stad, en rijden richting Roemenië. Over de goede Hongaarse wegen is dat een reis van een uur of vier. Langzaamaan laten we het heuvelland achter ons, en komen in de vlakte. De poesta's doemen voor ons op, en de laagvlakte van Oost-Hongarije. We zien uitgestrekte zonnebloemvelden. Op sommige akkers wordt het graan al geoogst. Grote rijen maaidorsers (6 of 7 schuin achter elkaar) zoeven over het veld. Nergens hekken, prikkeldraad, afscheidingen of sloten, behalve een afwatering langs de rand, en soms tussenin. Ons reisdoel is een dorp vlak bij de grens; daar moeten we bij iemand een tas boordevol medicijnen afleveren.

In het dorp moeten we een zijstraat in. De bagger is daar zo dik, dat we de auto zomaar ergens moeten laten staan, en te voet verder gaan. Aan het einde van de straat, vlak bij de dijk van een rivier, zien we het huis. Een jongeman staat in de deuropening, en wuift. Uit de verte kun je zien dat wij buitenlanders zijn: onze haardracht, je kleren, de auto. Met "goeiemiddag" begroet hij ons: hij kent Nederlands. Hij legt uit hoe dat komt: aan zijn rechtervoet lijdt hij aan koudvuur of gangreen. De tenen en de voet sterven langzaam af. Vijf jaar geleden adviseerden de artsen hem zijn voet te laten afzetten; maar via via kwam hij achter de naam van een Nederlandse arts, die succes heeft in het vertragen van deze ziekte. Hij heeft 4 jaar en 2 jaar geleden zo'n kuur in Nederland gevolgd, gedurende anderhalf tot twee maanden. Dat hielp toen goed; het afstervingsproces stagneerde. Afgelopen maand mei was het weer sterk opgekomen, en in juni had hij op een dinsdag naar kennissen in Nederland gebeld om medicijnen. Die hadden ernaar gezocht, en uiteindelijk donderdag uit Duitsland gehaald, en vrijdagmiddag bij ons bezorgd. Wij namen ze zaterdags mee, en maandagavond had hij het dus in huis. Ook voor deze dingen wordt geld gebruikt van het Werelddiaconaat van de hervormde en gereformeerde kerken.

De pijn is te lezen op het vertrokken gezicht van deze jongeman; hij is zo'n 30 jaar, en getrouwd. Ze hebben twee kinderen, van 4 en 6 jaar. 's Nachts slaapt hij in de huiskamer, waar hij tenminste wat rond kan hinken als hij het niet meer uithoudt van de pijn. Als we weggaan zegt zijn vrouw het jammer te vinden dat ze ons niet kan laten overnachten. Maar het liefste is hij alleen: gezelschap verdraagt hij niet; ook de aanwezigheid van de kinderen is al vaak moeilijk.

Grens

Vlak langs de grens rijden we naar de overgang. Op 150 meter voor de slagbomen is daar een camping. We besluiten daar te overnachten, en pas de volgende dag Roemenië binnen te gaan. Voor elke dag dat je in het land wilt zijn, moet je immers tien dollar (dertig gulden) per persoon omwisselen in Roemeens geld. Zo sparen we een dag uit. We bivakkeren in een houten huisje, onder de bedwelmend zoete geur van bloeiende lindebomen. Als je daar je tent onder zet, is het de volgende dag een grote kleverige massa op je tentdoek. Dinsdagmorgen om 8 uur staan we voor de slagbomen. Voor de Hongaarse douane zijn we niet interessant. Dat is met 5 minuten gepiept. We weten dat we niet te vroeg moeten juichen. Over een stukje zogenaamd `niemandsland' rijden we tussen de prikkeldraad versperringen en omgeploegde stroken land door naar de andere kant. "Welkom in gastvrij Roemenië", staat er op grote borden bij de douane. Dat geeft moed, dacht ik zo.

Wij moeten in het linkervak voorsorteren. Dat is voor de gasten uit de kapitalistische landen. De Oost-Europeanen staan rechts in de rij. Twee West-Duitse auto's staan voor ons. Het eerste uur brengen we door met gade te slaan, hoe die mensen koffers vol met levensmiddelen moeten uitpakken en - wat moeilijker is - weer inpakken. Ze hebben zoveel bij zich, dat ze invoerrecht moeten betalen. Daarna worden onze paspoorten meegenomen. Na een half uur komt iemand zeggen dat we alles uit de auto moeten halen, en op de toonbanken leggen. Alles is dan ook echt alles. Ze voelen tussen de opgerolde slaapzakken, of er geen staatsvijandige blaadjes tussen zitten, of religieuze propaganda. Alle tassen worden nagekeken. Langzaam vormt zich een mooie stapel van theologische studieboeken. Zo'n stuk of dertig, allemaal betaald door het Werelddiaconaat van de kerken. Een paar boeken worden mee naar binnen genomen. De chef wordt er bij gehaald. Die gaat weer naar binnen, om op te bellen met Boekarest. Ze komen terug met z'n drieën. Waarvoor die boeken dan wel zijn. Of we soms theologen zijn. En of we niet weten dat je daarvoor speciale toestemming moet aanvragen. Nee, dat weten we natuurlijk niet. Weer gaan ze naar binnen, weer opbellen, of zo.

Ondertussen komt een ander de auto onderzoeken. De deuren worden beklopt, de bodem onderzocht, de motorruimte grondig bekeken. En ja, ze ontdekken een holle ruimte: het ventilatiekanaal. Of ik het even los wil schroeven. Met veel getob lukt dat. Tot mijn schrik en verbazing zit er een heleboel....roest in. Zo, dat weten ze dan ook weer. De achterbank moet naar voren geklapt. De rugleuning wordt opengeschroefd. Ook daar niks te vinden. Onder in de zitting van de bank, tussen de veren, vinden ze ook niks. Tussen de kaarten in het handschoenenkastje ook niks, behalve een paar krantenknipsels over Oost-Europa. Die gaan mee naar binnen.

Zo gaat er weer een half uur voorbij. Dan komt het bericht, dat we alles in mogen pakken. He hè, gelukkig. De volgende fase begint: in de rij staan om voor 9 dagen dollars om te wisselen, en benzinebonnen te kopen (ook voor dollars). Als ook dat karwei is geklaard en we vervolgens ook de paspoorten hebben teruggekregen, kunnen we de slagbomen door, Roemenië in. "Welkom in gastvrij Roemenië", staat er nog een keer langs de weg. Twee uur en drie kwartier heeft dit grapje geduurd. Net als anders, dus.

Naar Cluj

We bonkeren over de warme stoffige wegen naar de eerstvolgende stad: Nagyvárad (Oradea). Een kennis ontvangt ons, maar kan geen lunch aanbieden, en ook geen melk. Dat is al in geen maanden te koop, en ook kaas niet. Voor brood of fruit heeft ze nog niet in de rij kunnen staan, die week; dus heeft ze niks in huis. Koffie is er al jaren niet meer. We krijgen een glas water, maken een afspraak voor de terugreis, doen een handdoek van de Assendelver kerk en een pak koffie cadeau, en gaan na een uur weer verder.

Het is stil op de weg. Weinig toeristen, veel paard en wagens. Die drinken geen benzine, vandaar. We moeten over een pas door de West-Karpaten, de Királyhágó. Boven stoppen we, en drinken we wat. Prachtig is het uitzicht over het bergachtige landschap. In de diepte bruist en kolkt de Körös, die daar door de Karpaten heenbreekt met donderend geraas. Verder door het rivierdal. We zien een nieuw gebouwde orthodoxe kerk, en veel dorpjes met baptistenkerken. Gemakkelijk te zien, want elk geloof heeft z'n eigen bouwstijl.

We herkennen de witte kerk in Ciucea: daar gaat een vrouwelijke collega maandelijks heen vanuit Kolozsvár (Cluj), honderd kilometer met de trein. 's Ochtends om 5 uur van huis, om 10 uur dienst. Daarna mensen bezoeken. Om 2 uur nog een dienst in een gehucht bij een meubelfabriek, waar een paar hervormde gezinnen wonen. 's Avonds om 9 uur is ze dan weer thuis. We rijden verder, nog een bergketen over. We stoppen en stappen even uit, en genieten in een weide van de fantastische bloemenpracht, die we daar zien. Dan komen we in het vlakke rivierdal van de Szamos (Somes), met allemaal dorpen langs de weg waar vrouwen kussens en kleden borduren en verkopen. Dit is Kalotaszeg! Ze zitten onder houten uitbouwtjes bij de bushalte, of in de schaduw van de bomen langs de weg, aan de rand van het dorp. De kinderen zwaaien. In de verte doemt Kolozsvár op, de stad waar we studeerden. De witte torenflats zien we van verre. Ons hart springt in ons op!

Dinsdagmiddag in Kolozsvár (Cluj)

We naderen de stad. Het eerste dat ons opvalt zijn een paar nieuwe viaducten aan de rand van de stad, bedoeld om het centrum te ontlasten van het doorgaand verkeer (vooral vrachtwagens). Ze rijden nu door een buitenwijk, waar vooral ziekenhuizen en klinieken staan. 't Is een idee, natuurlijk. Langs de toegangsweg naar het centrum zijn aan weerskanten bescheiden winkels. Veel rijen wachtenden zien we nog niet. Op het grote plein in het centrum staat de prachtige Szent Mihály-kathedraal (r.-k.), gotisch, 14e eeuw. Het is er druk. Steeds lopen mensen de kerk in en uit. Op de trottoirs en bij de oversteekplaatsen zijn drommen mensen. En ineens ruiken we het weer: die eigenaardige geur van de uitlaatgassen. Die hangt samen met de kwaliteit van de gebruikte benzine. De streekbussen gaan ploffend en rokend door de straten. Het stadsvervoer bestaat hoofdzakelijk uit trolleybussen. Als u nou dacht, dat die geruisloos voorbij zoeven, dan moet u maar eens gaan kijken en luisteren. Vooral 's avonds laat is het een prachtig gezicht. Ze rijden knetterend en vonkend door de straten, en telkens voel ik me weer gedwongen om te kijken, of er echt wel ronde wielen onder zitten. Waarschijnlijk wel, maar dan zonder kogellagers, inmiddels. Op de plek waar je de deuren kunt vermoeden, hangen trossen mensen aan de buitenkant, weer of geen weer. We volgen zo'n bus over de Lenin-boulevard. Aan de linkerkant krijg je eerst de lutherse, en dan de Unitarische kathedraal, met daarnaast het lyceum met internaat. Bij kathedraal denkt u misschien aan een grote gotische kerk, zoals in Amsterdam, Haarlem of Utrecht. Of zoals er zovele in Frankrijk te vinden zijn. Nee, een kathedraal is de centrale kerk van een bisdom, waar de `katheder' staat, de bisschopszetel. En dat kan ook een heel eenvoudige, gewone kerk zijn.

Het theologisch instituut

We naderen het Victorieplein. Op de hoek zien we - eindelijk - ons vertrouwde theologische instituut. Het is een groot classicistisch gebouw van rond 1890, met drie verdiepingen en een mooie hoektoren. De buitenmuren zijn geel gepleisterd. We rijden het plein rond, om de grote orthodoxe kathedraal heen, en stoppen voor het instituut. We zijn er! Het gebouw heeft in het midden een grote toegangspoort. Die poort is zo'n 25 meter lang, en loopt onder de aula door naar de binnenplaats. Aan weerszijden zie je de twee vleugels: links de collegelokalen en de administratie, plus wat woningen (appartementen) van docenten. Links in de kelder zijn de keuken en de eetzaal, waar de maaltijden voor de studenten worden klaargemaakt en opgediend. De rechtervleugel is het domein van de studenten: het internaat, met op de begane grond de (vrijwel altijd gesloten) theologische bibliotheek. Op straat, voor de poort, staan wat studenten te praten met de portier. Die is nieuw voor ons. De vorige portier is vorig jaar overleden. Deze lijkt ook heel vriendelijk en geschikt. We zien direct enkele bekenden, en gaan met hen naar de koffiebar, die naast de ingang is. Daar probeert men van een mengsel van gebrande erwten, witte bonen en koffiebonen espresso te vervaardigen. Met mager resultaat. Maar goed, de ontmoetingsplaats is er nog steeds. Daar hebben we heel wat uren staan praten!

Magda van der Ende

We gaan naar binnen, de trap op naar een van de gastenkamers. Daar treffen we Magda aan, onze vriendin en studiegenote uit Amersfoort, die van 1970-72 hier gestudeerd heeft. Ze heeft de afgelopen twee jaar hard gewerkt aan een proefschrift over dr. Imre Lajos. Hij was voor de Hongaarssprekende hervormde kerk in Transsylvanië een uiterst belangrijk theoloog en pedagoog. Z'n hele leven is hij bezig geweest met jeugdwerk en catechese. In het theologisch instituut was hij onze buurman. We leenden daar af en toe een hamer of een stofzuiger, als dat nodig was. Hij overleed op hoge leeftijd in 1973, toen wij daar studeerden. Magda heeft hem beter gekend, en haar proefschrift dus over hem geschreven. Als we bij Magda binnenkomen, heeft ze net de examenvragen onder ogen gekregen. Die krijg je 24 uur van tevoren. In die periode moet je dan proberen antwoorden te formuleren. Het betekent dan koortsachtig nog van alles nalezen, zenuwen, slecht slapen, en wat daar verder bij komt. Omdat Ida en ik haar proefschrift in Nederland al hadden gelezen en besproken, kunnen we met haar direct de vragen doornemen. Dat doen we een uur, en laten haar daarna weer alleen ploeteren.

Markt en camping

Het is inmiddels een uur of vijf geworden. We lopen nog even naar de markt, twee minuten gaans. Het is er al stil. Elke dag is het daar een drukte van belang. Het is namelijk een van de twee plekken in de stad, waar meer te krijgen is dan in de staatsgroentewinkels. Maar dan wel tegen zeer hoge prijzen, hoewel ook daaraan door de overheid grenzen worden gesteld. Toevallig zien we, hoe bij een officieel verkooppunt een grote oplegger met aardappels en groenten wordt gelost. De toestand is (hier, op dit moment) dus niet zo zorgwekkend als we gehoord hadden. Later horen we, dat het maandenlang erbarmelijk gesteld is geweest met de voorziening van groenten en fruit. De oogst is ook niet goed gelukt. Maar, zo wordt gezegd, veel maakt dat ook niet uit. De mooie schijn van het moment bedriegt dus: de oogst duurt enkele weken, en dan is er weer schaarste.

We stappen in en rijden naar de camping, hoog op een van de bergen rondom de stad. Het is een lange klim, temidden van hijgende, puffende, zuchtende en proestende bussen en vracht- wagens, zwaar beladen. Als je met auto of vrachtwagen naar Roemenië op vakantie gaat, hoef je geen reserveonderdelen mee te nemen: die vind je genoeg op en langs de weg. Die vallen als rijpe appels uit alle personenauto's, vrachtwagens en bussen die voorbij hotsen. Misschien dat je niet direct het benodigde onderdeel vindt, maar houd moed! Er ligt genoeg! Op weg naar de camping komen we langs een van de drie benzinestations die de stad telt. Tot onze verbazing staan er dikke rijen auto's te wachten. Twee naast elkaar. We slaan rechtsaf, het weggetje in naar de camping, en ook daar staan ze nog in twee rijen. We tellen er in totaal 430. Wachten op benzine. Niet tot je aan de beurt bent, maar: totdat er weer benzine gebracht wordt! En dat kan wel drie tot zes dagen duren. Veel mensen laten hun werk dagenlang in de steek, om voor benzine in de rij te kunnen gaan staan. Anderen maken met z'n vijven of tienen een afspraak om AOW-ers in te huren voor tien auto's tegelijk, voor dag en nacht. 's Nachts zitten de wakers bij kampvuurtjes naast de auto's. Als er benzine komt, komt iedereen in beroering, zoals rond het water van Bethesda (Joh.5:1-9). Dan laat men de auto's van de handrem af langzaam bergafwaarts zakken, tot men aan de beurt is bij de pomp.

Op de camping vinden we een hoog en droog plekje, tussen twee houten tenthuisjes; we hebben schitterend uitzicht op de stad in het dal. De tent is gauw neergezet. Omdat we nog moe zijn van de reis en de volgende dag voor Magda's examen uitgerust willen zijn, gaan we vroeg naar bed. Maar we zullen nog wat beleven op deze camping.....

Woensdagmorgen op de camping

Na fris ontwaakt te zijn, begeef ik me naar het toiletgebouwtje op de camping. Aan de mannenkant zijn zes wastafels met kranen voor warm en koud water, zes urinoirs, drie wc's en drie douches. Vier van de zes spiegels boven de wastafels zijn weg. Niet kapot, maar "geleend". Evenals trouwens de lampen boven de wastafels: geen kapotte, maar verdwenen peertjes. Bij de douches ontbreken de sproeiers, evenals de knoppen van de kranen. Er is in het land duidelijk gebrek aan sanitaire artikelen. Laten we niet vergeten dat Roemenië (met Sicilië) het armste land van Europa is. Ik probeer de kraan open te draaien, maar die zit nogal vast. Dan maar met wat meer kracht proberen, en ja hoor, nu draait de hele kraan mee, niet alleen de knop. Gauw de kraan weer rechtgezet, waarbij de wastafel ineens tien centimeter van de muur afkomt. Maar die schuif je gelukkig zo weer op z'n plaats. Warm water is er niet, maar daar had ik ook niet op gerekend. Met de wc's heeft Ida nog andere ervaringen, die ik hier maar laat rusten.

Bij de tent eten we de overblijfselen van de reis op. Na de koffie zetten we de twee stoeltjes en het klaptafeltje onder de luifel, en gaan naar de stad. Eerst maar kaarten kopen en versturen, want die doen er zo'n tien tot veertien dagen over, wegens immerdurende stiptheidsacties bij de post, daar. Voor één postzegel wordt de brief of kaart daar meerdere keren gelezen, alvorens het land te verlaten.

Examens

's Middags om vijf uur moet Magda haar proefschrift verdedigen. Dat gebeurt in de senaatszaal van het instituut, een statige ruimte met hoge, bruine, dubbele deuren, hoge ramen en veel schilderijen met vergulde lijsten. Ook staat er een grote klok in de hoek, met bimbam slagwerk. In het midden een hele lange groene tafel. Aan de ene lange zijde zit Magda in haar eentje, en tegenover haar zitten de professoren (een stuk of zeven, waaronder een vrouw die oude testament onderwijst), de rector, de bisschop (synodevoorzitter) en een lid van het synodebestuur. Het examen wordt door de rector geopend met schriftlezing en gebed. Gedurende zo'n 50 minuten mag ze vervolgens haar dissertatie samenvatten. Na een korte pauze volgt het tweede examenuur, waarin ze moet ingaan op de vragen, die haar 24 uur eerder door de examencommissie ter hand gesteld zijn. Jammer genoeg zijn het vooral informatievragen: hoe zit het ook al weer met...? En: kun je nog iets zeggen over...? Slechts een lid van de commissie vraagt goed door over haar wetenschappelijke methode; een ander is erop uit om haar te pakken op eventuele witte plekken in haar feitenkennis. Wat uiteindelijk een keer lukt. Hij blij. Maar Magda slaagt cum laude (met lof).

Donderdag: tweemaal hetzelfde

Op donderdagmorgen en -middag speelt zich nogmaals hetzelfde tafereel af, met twee andere doctorandussen. Ook zij beiden slagen cum laude: András Juhász en Tamás Juhász. Tijdens het examen zit er ook publiek in de zaal, rondom tegen de wanden. Het is open voor iedere belangstellende. Tijdens het examen worden er ook foto's gemaakt door ons, en het gesprek wordt op de band opgenomen. András en Tamás Juhász zijn zoons van István Juhász, de hoogleraar kerkgeschiedenis. Hij heeft het meest intensief de Nederlandse studenten aan het instituut begeleid (ook ons). Bij het examen van zijn beide zoons kan hij helaas niet aanwezig zijn, omdat hij voor een zware operatie in het ziekenhuis ligt in Boedapest (Hongarije). Voor ons is het misschien wat vreemd, dat zo'n examen om vijf uur 's middags begint; maar daar is dat normaal. De mensen eten 's avonds pas om een uur of acht, negen. Ergens 's avonds op bezoek gaan betekent dan ook: aanschuiven en mee eten.

Uitstapje op de begraafplaats

Op een middag gaan we naar een predikant in de buurt (József Antal in Györgyfalva), die rond 1970 in Utrecht theologie heeft gestudeerd. Hij heet predikant te zijn van een van de meest welvarende dorpen van de streek. De mensen hebben in de tuin met name veel vruchtbomen en dito struiken en gewassen (bessen, aardbeien, tomaten), die het daar wonderschoon doen. In de nazomer is er een overvloed van appels, peren, pruimen en ook van groenten (de hele zomer door); het meeste wordt naar de markt gebracht in de stad Cluj, en daar voor goed geld verkocht aan de stedelingen. In dit dorp hebben de mensen ook geld genoeg om de prachtige klederdracht te kunnen blijven aanschaffen. Veel wordt door de mensen zelf geweven en geborduurd, naar eeuwenoude patronen.

We lopen omhoog over de begraafplaats de berg op. Ook daar zie je de welvaart: het ene graf is nog weer mooier en rijker dan het andere. Sommige mensen laten voor zichzelf bij hun leven al een praalgraf maken. Zelfs hun namen staan dan al in de grafsteen gebeiteld, met de geboortedatum. Alleen de sterfdatum ontbreekt. Zo zie je dat sommige mensen, die tussen 1910 en 1920 zijn geboren, niet verwachten dat ze het jaar 2000 zullen halen; van het sterfjaar zijn dan zelfs al de eerste twee cijfers ingevuld: overleden in het jaar 19.. De rest moet na hun dood nog ingevuld worden.

In schril kontrast daarmee zijn de plaggengraven. Wanneer het graf is dichtgegooid, is er een berg aarde op het graf. Die berg wordt van boven en aan de zijkanten netjes afgeplat, en daarna worden de plaggen die zijn weggenomen van de plek waar het graf is gegraven, tegen de zijkant aangezet en bovenop gelegd. Daarna worden ze met dikke twijgen aan elkaar vastgestoken, zodat ze niet kunnen wegglijden of omvallen. Er staat een houten kruis op. Over het algemeen heeft men veel over voor een graf. Een begraafplaats bekijken zegt iets over omgaan met de dood. De dood staat hier dichter bij het leven, dan bij ons. Een begrafenis is ook meestal een massale gebeurtenis. De hele buurt of het hele dorp gaat erheen. Voor de predikant is de begrafenis de enige plaats waar hij buitenkerkelijken met het evangelie mag bereiken. Velen zijn bij zo'n gelegenheid tot geloof gekomen.

Vanaf de heuvel kijken we ver weg, naar de grote stad, en in de verte zie je andere dorpen tussen de heuvels. Een spoorlijn in een rivierdal. Aan de andere kant, achter ons, de uitlopers van de West-Karpaten, met de beroemde kloof van Torda. Een beekje breekt daar dwars door de bergen. Als je er langs loopt, zie je aan weerskanten de rotswanden honderden meters steil omhoog rijzen. Ook zijn er veel zeldzame plantensoorten. En geheimzinnige, diep doorlopende grotten. Wat een mooi land! Vlak voor ons op de helling is een waterput, met een drinkbak voor het vee. Daar is een kudde van ongeveer dertig paarden met twee paardenhoeders erbij. Het is warm. Een zwoele zomerwind waait over de bergen. We horen leeuweriken en krekels, en enkele geluiden uit het dorp stijgen omhoog; je hoort een haan, en een blaffende hond, een schreeuwend varken. Soms wat kinderstemmen. Gevulde stilte, stilte die je kunt horen. Weldadig is dat.

Michiel de Ruyter

In dit dorpskerkje hebben we een keer gepreekt, op de eerste zondag van de vasten, in 1974. Dan is er een avondmaalsviering. De klederdracht is op zondagen in de vastentijd voor Pasen wat soberder en donkerder dan de andere zondagen. De kerk is dan vol tot de nok, met een paar honderd mensen. Er wordt op hele noten gezongen, en dan zo hard als het maar kan! Laat heel de wereld het horen! (Zie Gez. 224:1 en 6). Na afloop vertelde de toenmalige predikant iets over de betrekkingen tussen de Nederlandse en de Hongaarse hervormde kerk, en de geschiedenis daarvan. En altijd wordt dan weer verteld hoe Michiel de Ruyter in februari 1676, zeer kort voor hij in de Middellandse Zee sneuvelde, veertig Hongaarse predikanten bevrijdde van de galeien, waar zij als slaven tewerk waren gesteld, en aan de riemen zaten. Als dan "de niet aflatende trouw, toewijding en broederliefde van het Nederlandse volk en de kerk der Reformatie" ter sprake worden gebracht, rollen bij de aanwezigen de tranen over de wangen. De predikant wordt het ook allemaal te machtig, en huilend valt hij ons om de hals. Toen we daarna bij die predikant (Orbán Gyula) aten, (in 1974 dus), werden er allerlei geschenken bezorgd aan de pastorie, voor de Hollandse gasten. Als blijk van eeuwige dank en waardering.

Dat zo'n verhaal zoveel emoties kan losmaken, heeft volgens ons ook te maken met de moeilijke situatie waarin de kerk zich ook nu weer bevindt, en daarbij de intensieve kontakten (opnieuw) met de Nederlandse hervormde en gereformeerde kerken.

Zaterdag

Op zaterdagmiddag gaan we naar János Herman. Hij is predikant in een achteraf-dorpje. Zijn vrouw Hannie Mostert is Nederlandse, en woont nu al vijf jaar daar. Ze hebben vijf kinderen, en die groeien tweetalig op. Door de uitgebreide familie van haar krijgt hij heel veel Nederlands bezoek. De Securitate verdenkt hem ervan, dat hij kontakten onderhoud met westerse propagandaradiozenders, en met bijbelsmokkelorganisaties. Absoluut niet waar; maar de verdenking alleen al betekent dat hij twee of drie keer in de week voor een verhoor naar een stad moet. Daar wordt hij onder druk gezet en bedreigd. Hij is vreselijk gespannen, en een zenuwinstorting nabij. Een onhoudbare toestand. Tot middernacht zitten we in de boomgaard erover te praten. Liever buiten dan binnen, in verband met het gevaar van afluisteren. In september zullen haar ouders hun 45-jarig trouwfeest vieren. Daar willen ze met alle kinderen heen (naar Nederland). Aan ons geven ze wat persoonlijke bezittingen van henzelf mee. We gaan wat vermoeden.

's Middags zit hij met twintig kinderen in de boomgaard, catechese te geven en liederen te leren. Er was veel volk op het erf: de kerk wordt opgeknapt, van binnen en van buiten. Er wordt een nieuwe tegelkachel gebouwd; de werklieden gaan de hele nacht door, tot de zondagmorgen. Het moet in een keer af; dan kan de kerk weer worden ingericht. Nu staan ook de banken buiten in de boomgaard. Zondagmorgen zullen daar zo'n honderd mensen samenkomen, voor de dienst. Wat je noemt: een hagepreek.

P.S.: Onze vriend János Herman is in september met zijn gezin inderdaad naar Nederland gekomen. Hij wil hier blijven, en heeft daartoe een verzoek ingediend vanuit Nederland, via de Roemeense ambassade. Op 4 december 1983 waren we bij zijn bevestiging tot predikant in Ouwsterhaule (Friesland).

Zondag

Omdat je niet bij mensen thuis mag overnachten, vertrekken we om een uur of twee, half drie in de nacht. Na een half uur rijden door een volstrekt woest en verlaten, maanverlicht landschap rijden we een zijweggetje in om in de auto te overnachten. Onzichtbaar vanaf de weg. Dat slapen lukt niet best. Als het om half vijf licht wordt, rijden we verder. Over het asfalt. Tot we ineens met een klap in de grindkeien terecht komen. We zijn een provinciegrens overgegaan. De verharde weg houdt ineens op. De planning voor wegverharding verschilt kennelijk van provincie tot provincie.

Om een uur of negen arriveren we bij een andere vriend, Aron Bak. Die woont in het provinciestadje Vlahita (Szentkeresztbanya), waar ijzerertsmijnen zijn. De plaats is een klein stadje geworden, met een flatnieuwbouwwijk. Een predikant uit een andere stad heeft daar de hervormden opgezocht, en een oud doktershuis gekocht en opgeknapt. Er zijn wat muren uitgebroken, zodat er nu een kerkzaaltje is, waar makkelijk zo'n 60 mensen kunnen kerken. De gemeente is nu officieel als zodanig erkend door kerk en staat. Onze vriend is er nu de eerste predikant. Zijn vrouw is cantororganist. Voor de dienst oefent ze de onbekende liederen even in met de tamelijk jonge gemeente. Ze heeft de beschikking over een goed harmonium.


Diaconaat

Vorig jaar zijn er met geld van het Werelddiaconaat van de Hervormde en Gereformeerde Kerken zo'n twintig goede harmoniums per spoor naar Roemenië gezonden, en goed aangekomen. Dat is een van de dingen, waaraan ons Nederlandse geld voor Werelddiaconaat wordt besteed. Om een gemeente in de verstrooiing een klein beetje te helpen gemeente te zijn. En zingen hoort daar wezenlijk bij. De jonge mannen en een of twee vrouwen (!) die ouderling zijn, zijn tevens lid van de Partij. Allemaal arbeiders of kantoorpersoneel, die weinig te verliezen hebben. In rang kunnen ze niet omlaag. Dan is kerkelijk meelevend zijn niet een erg groot risico. Maar voor mensen in het onderwijs is het vrijwel uitgesloten. Onmogelijk. Wil je meetellen in de fabriek, dan moet je wel partijlid zijn. En ben je het een keer, dan kom je er haast niet meer vanaf. Zo zit dat.

Flatvarkens

De meeste gemeenteleden wonen op een flat in de nieuwbouw. Maar omdat dit stadje nog bij het platteland wordt gerekend, gelden voor de flatbewoners dezelfde verplichtingen als voor de dorpelingen. Onder andere: per jaar een groot vetgemest varken aan de staat leveren. Daarvoor krijg je dan eenderde van de feitelijke marktwaarde. Sommige mensen kopen liever een varken kant en klaar op de markt, en verkopen het dan met groot verlies aan de staat. Of ze houden er zelf ook wat varkens bij, zodat ze er toch nog iets aan overhouden. Maar ja, hoe moet dat op een flat? Daartoe heeft het stadsbestuur bij de flats volkstuinen laten aanleggen (= aangewezen). Allemaal kleine tuintjes, met wat groente, en een afgescheiden stukje met een of twee varkens met een hok. Zo gaat dat. Het gevolg is, dat de mensen op alle mogelijke manieren op het zeer kostbare voer proberen te bezuinigen. Het geeft niet wat je de varkens geeft, als ze maar hun gewicht krijgen. Wanneer blijkt dat de mensen broden kopen voor de varkens (goedkoper dan varkensvoer, want gesubsidieerd), grijpt de politie in. Dan maar wat anders verzinnen.....

Laatste dagen

Nu ons nog twee dagen resten, willen we nog twee vrienden bezoeken op de terugreis. Ze wonen aan de Roemeens-Hongaarse grens. We rijden van de stad Cluj naar het westen. Weer gaan we over die schitterende pas (Királyhágó) in de West-Karpaten. Bij de parkeerplaats boven op de bergpas is een restaurantje, waar we graag surrogaatkoffie zouden willen drinken. Maar we zijn bijna door ons geld heen. We weten dat we nog zo'n 70 gulden nodig hebben voor een hotel, en houden dan nog 25 gulden over voor een paar liter benzine, waarmee we Hongarije precies kunnen halen. We rijden door naar Oradea, de grensstad. Daar woont onze eerste vriend. Prachtig ligt de stad aan de Körös; het is een stad met allure: veel wandelpromenades langs de oever, groen van het lover. Grootse gebouwen, wijde pleinen, een uit de twintiger jaren stammende met glas-in-loodramen overdekte winkelpromenade. Het toeristenhotel is nieuw, en staat aan de rivier op een prachtige plek. Als we de prijs van een kamer vragen, blijkt dat 100 gulden per nacht te zijn. Zoveel hebben we niet eens meer!

Maar we zijn hier al vaker in de stad geweest, en kennen de mogelijkheden. In het centrum weten we in de hoofdstraat een klassiek hotel, de Zwarte Adelaar, dat is gereserveerd voor Oost-Europese toeristen. Zo wordt west en oost ook gescheiden gehouden van tafel en bed. Aangekomen bij het hotel, vraag ik in m'n beste Hongaars om een tweepersoons kamer, en... het lukt! We worden voor Hongaren aangezien, en krijgen nu voor 30 gulden een kamer als een salon, met een balkon ervoor dat uitkijkt op het grote plein van de stad. De verleiding komt op om voor een duizendkoppige menigte een grote redevoering te houden, vanaf die mooie plaats.

Huiszoekingen

Onze vriend, Béla Csernák, een Hongaarssprekende hervormde predikant, heeft moeilijke tijden achter de rug. Hij is twee jaar geleden gearresteerd, toen hij in een bos bezig was bijbels over te laden uit een Nederlandse caravan. Na een eerste verhoor moet hij vervolgens vijf maanden lang twee tot drie keer per week voor verhoor naar het bureau van de Securitate komen. Op een dag wordt hij - niet onverwacht - geconfronteerd met een huiszoeking in het huis van zijn moeder, waar hij veel bivakkeert. Acht officieren van de Securitate gaan in het rond staan door de kamer, en halen stapeltjes boeken uit de vele kasten. Ze bekijken ze, maken aparte stapeltjes van boeken die hen verdacht lijken. De volgende officier kijkt dat van de vorige weer door, en maakt nieuwe keuzes en nieuwe stapeltjes. Aan het eind weet niemand meer, waar welk boek is, en wat nou wel of niet verdacht is. Ze laten alles staan. Wel nemen ze een hele stapel binnen- en buitenlandse correspondentie van onze vriend mee. Hij zal er nog van horen...

Verhoor op verhoor

Z'n moeder wordt op een keer gedurende 24 uur (!) onderworpen aan een kruisverhoor. Als ze dreigen met gevangenisstraf, vraagt zij op welke gronden dan wel. En dat kon ze vragen, omdat het haar namelijk kort van tevoren was gelukt een exemplaar van de wet op de lectuurverspreiding in handen te krijgen. Daarin staat een verbod op het verspreiden van boeken buiten de officiële kanalen om. Dit wetende, vertelt ze dat ze geen boeken heeft verspreid, maar dat ze ze alleen in huis had. En dat is in de wet niet strafbaar gesteld. Ze mag naar huis. Aan ons vertelt ze, dat noch oude, noch nieuwe wetten voor Roemeense staatsburgers in te zien zijn: er is in feite niet aan te komen. Pas wanneer je de wet overtreedt, blijkt wat de strekking, betekenis en interpretatie van de wet is, en wat dus de gevolgen zijn. Zo leef je in voortdurende onzekerheid. Ook wordt niet elke overtreding steeds bestraft; daarom weet je nooit goed, wat nou officieel wel mag en wat niet mag. Als het nodig geacht wordt, kan de wet tegen je worden gebruikt. We vertellen haar, dat we ons vorig voorjaar hadden verbaasd over een brief die ze schreef. Daarin stond, dat ze met geen enkele Nederlander meer contact wilde hebben. Nu blijkt dat ze aan het eind van het 24-uurs verhoor gedwongen was geworden om die brief naar ons in Nederland te schrijven. Wij vonden het destijds al vreemd; niks voor haar. En nu horen we de ware toedracht; we schamen ons, dat we dat niet hadden begrepen.

Wat is vriendschap?

Béla heeft vele verhoren ondergaan. Soms met kruisverhoor, met klappen in het gezicht, en met slagen op lijf en hoofd. Ze willen hem dwingen een brief te schrijven of te ondertekenen, waarin "hij" schrijft alle kontakten met buitenlanders te verbreken. "Dat kan niet", zegt hij, "het zijn vrienden, en die laat ik niet vallen". Vraag: "Maar wat hebben zij jou allemaal gegeven? En welke informatie moet jij hen daarvoor geven?" Antwoord: "Jullie moeten een ding leren: zo gaat dat niet tussen vrienden: geven om iets te ontvangen. Je houdt van elkaar. Je krijgt geen geschenken omdat ze iets van je moeten, en je geeft ook niet geschenken om iets te betalen. Dat doe je uit genegenheid, uit vriendschap". Het wordt niet geloofd. De Securitate kan alleen nog denken in termen van belangen: voor wat hoort wat, en: voor niks gaat de zon op. Dat er zoiets als oprechte vriendschap en meeleven met elkaar zou kunnen bestaan, dat wil er bij hen niet in.

Eenzaamheid

In de daarop volgende periode krijgt hij `toevallig' weinig post meer uit het buitenland. Niet uit Nederland, in ieder geval. De politieofficier zegt bij een verhoor: "Zie je wel, dat die Nederlanders geen vrienden zijn?! Ze laten je vallen als een baksteen!" Onze vriend krijgt het dan geestelijk moeilijk. Hij voelt zich inderdaad alleen gelaten. Hij zit in het isolement. Gelukkig is er een kennis uit Wenen die ervan weet, en regelmatig opbelt om te horen hoe het hem gaat. Van vrienden uit Genève krijgt hij wel regelmatig kaarten. Dit meeleven houdt hem op de been, ook al twijfelt hij inderdaad aan z'n Nederlandse vriendschappen. Hieruit blijkt overigens weer eens, hoe geweldig belangrijk het kan zijn om aan bijvoorbeeld politieke gevangenen brieven te schrijven, zoals Amnesty International dat organiseert.

De kerk geeft geen steun

Van de zijde van zijn kerkleiding wordt hij ook in het nauw gedreven. De hervormde bisschop Lászlo Papp wil niets liever dan de hielen likken van de overheid. Hij duldt niet dat predikanten moeilijkheden met de Securitate hebben. De bisschop laat een kerkelijke tuchtzaak tegen Béla aanspannen, en degradeert hem van predikant tot hulppredikant. Dat betekent: a) je gaat in je toch al magere inkomen achteruit, en b) je kunt van de ene dag op de andere door de kerkleiding worden overgeplaatst. In de kerkdienst zitten zondags twee rapporteurs broederlijk naast elkaar: een van de Securitate, en een van de bisschop. De preek gaat over Gods eindeloze liefde en genade.....

De gemeente steunt wel

Na een kerkdienst waagt hij het om aan de gemeente de hele geschiedenis te vertellen - ook dat hij wordt overgeplaatst naar een andere gemeente. Er komt actie onder de bevolking. Vrijwel alle gemeenteleden ondertekenen een protest aan de bisschop tegen zijn overplaatsing. Dat betekent voor Béla een geweldige morele steun, ook al gaat de overplaatsing door. Inmiddels is hij in z'n nieuwe gemeente weer zeer actief in het jeugdwerk. Aan het eind van de afgelopen zomer, toen jongeren uit zijn gemeente belijdenis deden, had hij een hele jeugddienst opgezet, met erg veel liederen en gedichten. Na de dienst ging de hele meute jongeren op een door paarden getrokken platte boerenkar naar een buurgemeente; daar werd dezelfde feestelijke dienst gehouden van half een tot twee. Dan worden de jongeren door het hele dorp onthaald op warm eten, en treden om vier uur weer op in nog een andere kerk. Als ze om half zeven weer thuis komen, worden ze vol vreugde door de gemeente opgewacht. Ze moeten het programma nog een keer doen! En dat gebeurt dan ook! Een deel ervan hebben we op de band staan. Ontroerend. Welke gevolgen dit vrijmoedige jeugdwerk voor hem zal hebben, weten we nog niet.

De vijf geboden

De volgende dag gaan we met onze vriend nog zwemmen in een warm bronnenbad. Dat werd 2000 jaar geleden al door de Romeinen ontdekt en in gebruik genomen. Het water is heerlijk warm; een deel van het bad is in de buitenlucht, en een deel is binnen. Je kunt door een tunneltje zo naar buiten zwemmen, wat een verrukking is. Als het ons wat te heet wordt, stappen we uit het water, even onder de koude douche, en dan er weer in. Het is rustig. De meeste mensen zijn binnen. Al zwemmend en spetterend kunnen we vrijuit praten. Aan het slot vraagt hij, of we de vijf geboden van de intellectueel al kennen. Die zijn in Roemenië als volgt: 1. denk niet 2. als je denkt, zeg het niet 3. als je het zegt, schrijf het niet op 4. als je het opschrijft, verspreid het dan niet 5. als je het verspreidt, onderteken het dan niet; als je dat toch doet, ben je geschift.

Grap?

Een meisje van acht jaar zegt tegen ons:

"Weet je hoe de politie paddenstoelen zoekt? Ze zoeken er eerst een, en timmeren er dan net zo lang op los tot die zegt waar de anderen zijn".

"En weet je hoe de politie een blikje opent? Ze slaan er hard op en roepen: direct open doen, politie!"

Deze `grappen' zeggen genoeg van de sfeer waarin kinderen opgroeien. Ze horen ze vaak van elkaar op school.

Laatste bezoek

We rijden naar een andere grensstad, Szalonta. Onderweg nemen we een liftende vrouw mee in de auto. Ze heeft haar dochtertje bezocht in het ziekenhuis; op weg naar huis heeft ze de bus gemist, en zou tot laat in de avond moeten wachten op de volgende. Als ze op bezoek gaat naar het ziekenhuis, neemt ze eten voor haar dochtertje mee. Want voor de patiënten is er niet voldoende te eten. Derhalve moeten familie en bekenden zich daarom bekommeren.

We komen bij een vriend en studiegenoot, János Molnár. Hij heeft nogal wat problemen gehad met de Securitate, omdat hij betrokken was bij de uitgave van een onafhankelijk samizdattijdschrift (Ellenpontok). Hij is zelf theoloog en kunstenaar; zijn vrouw Irma (Baba) is lerares Engelse literatuurgeschiedenis. Ze hebben een zoontje Szabolcs van negen maanden. János is veel bezig met tekenen, schilderen en beeldhouwen; verder schrijft hij verhalen en gedichten, en vervaardigt hij grafische kunst en moderne collages. Deels verschenen werkstukken van hem in dat - door de staat niet toegestane - onafhankelijke tijdschrift, dat na 8 nummers werd opgerold door de politie. Het verscheen in getypte vorm, in een zeer beperkte oplage (maximaal 50 exemplaren). Na arrestatie van de acht medewerkers volgden de verhoren. Ook bij hem werd huiszoeking gedaan, waarbij zo'n twee kilo aan manuscripten in beslag werd genomen.

De staat en János Molnár

Nadat hij geweigerd had een verklaring te ondertekenen dat hij nooit meer contact met zijn tijdschriftvrienden zou opnemen, moest hij verklaren geen staatsvijandige activiteiten meer te ondernemen, en geen contact te zullen onderhouden met mensen die de eer en het belang van de staat ondermijnen. Zijn reactie: "De staat is een macht tegenover ons. De staat is er niet voor de mensen, maar tegen de mensen. Niet de burgers worden door de wet beschermd, maar de staat. De staat is een macht op zichzelf geworden, een vreemd lichaam in het volksleven, dat zich uitbreidt als een kankergezwel. Het is als een afgod, aan wie alles opgeofferd moet worden. De officieren van de Securitate zijn de priesters, die het volk tot steeds grotere offers pressen. De liefde is verworden tot haat, angst en onderdrukking".

De kerkleiding

Toen de kerkleiding hoorde van zijn problemen met de Securitate, meende de bisschop hem voor straf te moeten overplaatsen naar een dorp in de rimboe, 200 kilometer bij zijn vrouw en kind vandaan. Zijn vrouw kon wegens haar onmisbare baan plus inkomsten niet meeverhuizen. Hij heeft geweigerd, en heeft zich met ziekteverlof laten sturen wegens zijn zeer slechte ogen. Nu krijgt hij nog 50% ziektegeld. Bovendien zal zijn vrouw door deze affaire haar baan waarschijnlijk verliezen, en dus ook elke vorm van inkomen. Dan zullen ze volkomen afhankelijk zijn van steun van familie en vrienden. En wat hebben die te missen? Trouwens, al heb je geld, - wat begin je daarmee als er vrijwel geen eten te koop is? Ze rekenen overigens wel op steun van de kerkelijke gemeente waar ze nu zijn, op welke wijze dan ook.

Buitenlandse kontakten

Aan Ida en mij was ten sterkste afgeraden om hen te gaan bezoeken, ook door zeer oprechte mensen. Toch was het juist wel goed, bleek bij navraag. Het hebben van buitenlandse kontakten kan van levensbelang zijn. Goed, een inwoner van Roemenië (zeker een predikant) moet over elk bezoek van een buitenlander een rapport schrijven voor de Securitate. Maar daar passen ze wel een mouw aan: we bezochten het Arany János-museum, bekeken een bijzondere kerk, of een bijzonder natuurverschijnsel zoals bronnen en grotten. Het is goed dat de overheid weet dat ze op de vingers wordt gekeken. En dat vrienden naar elkaar omzien, ook vanuit het buitenland. Zodat er geen dingen ongemerkt gebeuren. Dat geeft onze vrienden een klein stukje gevoel van veiligheid. Je staat niet alleen. Belangrijk!

Naar de grens, naar Hongarije

Als we de stad verlaten, nemen we ('s avonds om elf uur) een vrouw mee, die in het donker staat te liften. Ze moet de volgende morgen om 6 uur met haar waren op de markt zijn, 60 kilometer verderop. Haar handelswaar bestaat uit vers gemalen paprikapoeder. Van deze heerlijk geurende materie krijgen we als dank een zakje cadeau. Door de grensstad Nagyvárad (Oradea) zoeken we in het donker de uitvalsroute naar de grens. Nergens brandt straatverlichting, behalve een lantaarn op een enkel kruispunt. Voor we het weten staan we voor de slagbomen. Links van ons een rij van 25 Oost-Europese auto's. Die schuiven tamelijk snel door de controle heen. In de kapitalistische rij is er slechts een auto voor ons. Die vertrekt snel. Het loopt nu tegen middernacht. Onze paspoorten worden meegenomen. Alle bagage moeten we uit de auto halen. De grenswacht vraagt naar boeken, wapens en levensmiddelen. De cadeau gekregen huiswijn en pruimenjenever worden gekeurd, en in orde bevonden. Nadat ook tussen de opgerolde slaapzakken is gevoeld of er geen manuscripten in verborgen zijn, mogen we inpakken en verder rijden. Volgt nog controle van de portemonnee; ook wordt nagekeken of we wel bij de banken voor elke verblijfsdag 20 dollar hebben gewisseld. Als alles klopt, zijn we in drie kwartier de grens over. Een snelheidsrecord!

Wellevendheid

We besluiten nog naar Debrecen te rijden, een grote stad in Oost-Hongarije, 30 kilometer van de grens noordwaarts. We stoppen 's nachts tegen enen bij het eerste hotel dat we zien, om te informeren naar onderdak. We worden binnen genood, en door de nachtportier zeer vriendelijk te woord gestaan. Het hotel is vol. Hij biedt aan om voor ons alle hotels te bellen of er ruimte is. Na zeven telefoontjes nog geen resultaat. Als we weg willen gaan om een camping te zoeken, zegt hij dat ook daar zeker geen plaats is. Tot slot belt hij naar een sportaccommodatie; er is een nationaal toernooi, deze week, maar er blijkt nog wel een kamer vrij te zijn. Die wordt aan ons ter beschikking gesteld. We bedanken de nachtportier voor zijn moeite. We zijn werkelijk getroffen door zoveel wellevendheid en vriendelijke inspanning voor vreemdelingen in het holst van de nacht. In Roemenië is dat onvoorstelbaar. We komen dan in een uiterst moderne kamer met prima bedden, en - zoals het een sportpaleis betaamt - voorzien van voortreffelijke badmogelijkheden. Er is direct heet water; alle voorzieningen blijken te werken. Maar wat ons het meest bijblijft, is die wellevendheid. Dat doet een mens goed.

Het gewone leven

In het voorafgaande heb ik geprobeerd een beetje te schetsen, hoe mensen in Roemenië leven, - en hoe ze proberen te overleven. Want daar komt het voor de meesten op aan. Het bemachtigen van de allernodigste levensmiddelen kost vele, vele uren per dag. Mensen die slecht ter been zijn, of die geen geld hebben - en dat zijn er tallozen! - zijn volstrekt aangewezen op hulp van buren, familie, vrienden, kerken. Voor de Hongaren in Roemenie (dat zijn er zo'n tweeënhalf miljoen) speelt nog mee, dat ze voor hun gevoel zonder toekomst leven. Op alle mogelijke manieren probeert de Roemeense overheid hun culturele rechten in te perken of af te nemen. Door nieuwe regels en voorwaarden te stellen, neemt het aantal Hongaarstalige scholen en opleidingen jaarlijks schrikbarend af. Zelf spreken ze van een culturele volkerenmoord.

De kerken

Voor de Roemeensorthodoxe volkskerk zijn de problemen niet zo groot. Maar de Roemeense Baptistenkerken hebben het veel moeilijker: ze wijken immers af van de gewoonte, dat je als Roemeen orthodox bent. Je verbreekt de eenheid. Daarmee verspeel je in ieder geval eventuele voorrechten. Je wordt als spelbreker beschouwd. De Hongaarstalige Rooms-katholieke kerk en de eveneens Hongaarse Hervormde kerk lijden zwaar onder de culturele discriminatie. Beide kerken kunnen vrijwel niets publiceren, en ook het kerkelijk onderricht (catechese) wordt op velerlei wijze belemmerd. De kerkleiding staat onder zeer zware druk van staatswege. Toch zeggen de kerken: hoe moeilijk het misschien ook is, wij kunnen hier kerk zijn. We kunnen samenkomen op zondag in onze gebouwen, we kunnen doop en avondmaal bedienen, en zingen en prediken. Zo proberen wij kerk te zijn, tot heil van de mensen, tot heil van de samenleving. Niet om het systeem te steunen of te bestrijden, maar om iets van een evangelische gemeenschap van mensen zichtbaar te maken.

Vriendschap

Van onschatbaar belang zijn de kontakten met vrienden over de grenzen. Dat geldt ook voor Ida en mij. We hebben een land leren kennen waar meer dan 20 miljoen mensen leven, die willen liefhebben en gelukkig zijn. Zij hebben het niet op ons gemunt, en wij niet op hen. Elke vriendschap die ontstaat, maakt elke keer weer duidelijk hoe volstrekt absurd het denken is in blokken, in termen van `oost' en `west'. Wie een land heeft liefgekregen, en vele mensen heeft leren kennen die daar wonen en leven, - hoe zou die ooit een kruimel begrip kunnen opbrengen voor atoombommen, die dat land en die mensen moeten vernietigen? Naar onze diepe overtuiging is het leggen van kontakten en het scheppen van vriendschap, dwars door alle grenzen en muren heen, de beste remedie tegen alle vijanddenken. Vrede wordt bereikt langs de weg van vriendschap, de weg van elkaar leren kennen en in de ogen durven zien. En dan: elkaar liefkrijgen.

Informatie

Wanneer je een beeld hebt van een land, van een systeem, - dan komt daar verandering in, wanneer je nieuwe informatie tot je neemt, tot je toelaat. Doe je dat niet, dan blijf je staan waar je was. Wie kontakten wil leggen naar welk land dan ook, die zal zich eerst verdiepen in de geschiedenis van dat land. Wil je het leven daar en nu begrijpen, dan zul je je moeten laten informeren over de ontwikkelingen die het land en de mensen hebben gemaakt tot wat ze zijn. Dan ga je ook begrijpen, waarom Hongaren zo ontzettend boos kunnen worden over het terugdringen van hun moedertaal in Roemenië.

Pakketten

Echte vriendschappen ontstaan niet door het elkaar schenken van cadeautjes. Wel kun je vrienden soms verrassen met een cadeau, of hen helpen als ze in nood zijn. Omdat ze immers je vrienden zijn. Wij zijn in die vele jaren dat we daar komen telkens weer overweldigd door de enorme gastvrijheid die de mensen daar ten toon hebben gespreid. Dag en nacht ben je welkom; op de meest ongelegen momenten kun je aankloppen. En altijd wordt op een of andere wijze uit het niets van de armoede een kostelijk maal tevoorschijn getoverd. Geen gast zonder gastmaal - al is het 's avonds om tien uur. De prijs, de moeite en de inspanning die dit kost - Roemenië is het armste land van Europa, en wordt bij de ontwikkelingslanden gerekend - wordt met de mantel van vriendschap verborgen gehouden.

Er zijn kerkelijke gemeenten, die een vriendschappelijk contact hebben opgebouwd met gemeenten in de DDR, maar ook in Hongarije en Roemenië. Er bestaat bijvoorbeeld een goede band tussen de hervormde Domkerkgemeente van Utrecht, en de citygemeente van de stad Kolozsvár (Cluj), waar wij hebben gestudeerd. Maar wil zo'n contact standhouden, dan dient een gemeente daar veel zorg en aandacht aan te besteden.

Momenteel overwegen Ida en ik om een aantal vrienden noodpakketten met levensmiddelen te zenden. We willen hen nu ook heel materieel bijstaan, in de bittere armoede. Van andere kerken in Nederland weten we dat ze dat ook doen, en dat de pakketten goed aankomen. Het bevat dan 20 kilo met de allernoodzakelijkste levensbehoeften, die daar vrijwel niet meer verkrijgbaar zijn. Dat zijn bijvoorbeeld wasmiddelen, meel, olie, suiker en rijst. Ook vleeswaren in blik, voor als er gasten komen. Verder melkpoeder, cacao en koffie. Armoede is moeilijk. Vooral als je je herinnert, welk een relatieve welvaart er was, zo'n tien tot vijf jaar geleden. Als je niet anders weet, ervaar je het misschien anders. Maar deze vrienden hebben een verarming meegemaakt, die wij ons niet voor kunnen stellen. Wij willen hen nu niet vergeten, maar een teken van verbondenheid sturen.

Klaas en Ida Eldering

Geen opmerkingen: