24 augustus 2014

Hoe verhouden wij ons tot de wereldbrand die hoog oplaait?


Jesaja 51,1-6                                                         Boxmeer
Matth. 16,21-27                                           24 augustus 2014

Gemeente van Jezus Christus,

ik neem aan dat u niet elke dag op de website van de PKN, van de landelijke kerk, kijkt. Ik ook niet, maar toevallig deed ik dat gistermorgen vroeg wel. Er is trouwens ook een app van de PKN. Daarop kun je ook heel veel vinden. Maar ik keek dus gistermorgen even en zag daar deze regel staan: ‘Waar zijn we als kerk, nu de wereld in brand lijkt te staan? Die vraag wordt met regelmaat aan ons als Protestantse Kerk in Nederland gesteld'.

Ik herken mezelf heel goed in die vraag. Juist in deze tijden van geweld, oorlog en haat raken we gedesoriënteerd. Wat moeten we vinden, wat geloven, waarmee bezig zijn, wanneer de wereld in brand staat? Je hebt dan behoefte misschien aan leiding, aan een stukje oriëntatie; en in ieder geval aan een stuk bemoediging.

Want wat er nu allemaal gaande is: wie heeft daar een antwoord op? Wie weet wàt te zeggen? Ik merk een grote verlegenheid bij mensen, die over deze dingen nadenken - ‘deze dingen’: ik bedoel dan wat er gaande is in Oekraïne, tussen Israël en de Palestijnen, in Irak, in Syrië, in Mali, in Nigeria, in China, in…. Er is grote angst en onzekerheid onder de mensen.

Er verschijnen allerlei oproepen van mensen op Facebook, op Twitter, in kranten, op radio, tv en internet. Meestal heel simplistisch. Maar soms zetten ze je aan het nadenken. Iemand twitterde: ‘Altijd leerzaam, hoe één theatrale moord zoveel meer aandacht vangt dan het onzichtbare sterven van duizenden’. Als we dat eens tot ons laten doordringen, komen we voor heel veel vragen te staan.

Er zijn ook heel begrijpelijke oproepen om iets te doen voor de vervolgde christenen in Irak en Syrië. Dat roept dan weer de vraag op: en die vervolgde moslims dan, die met honderden tegelijk over de kling worden gejaagd? Verrassend vond ik daarom het Commentaar bij de tijd van onze synodepreses Karen van den Broeke. Ik zal er nu enkele passages uit voorlezen; bij de uitgang kunt u de tekst meenemen. Kunt u het nog eens nalezen. Ze schrijft ondermeer (nu volgt een lang citaat):

‘Syrische medechristenen in Nederland kijken ons met pijn in de ogen vragend aan. Onze eigen leden vragen: ‘Waarom gaat de Protestantse Kerk niet de barricade op?’ Voor velen is het helder: de kerk moet oproepen tot bescherming van christenen tegen Islamitisch geweld.

Een vraag die we ons daarbij als kerk altijd moeten stellen, is hoe ons handelen en spreken recht doet en dienstbaar is aan diegenen met wie we onze verbondenheid willen laten zien. Daarom luisteren we naar slachtoffers, naar de kerken uit de regio. Van de lokale kerken horen we hoe oorlogsretoriek ‘voor’ christenen ‘tegen’ Islam juist ondermijnend werkt. De lokale kerken willen zich niet isoleren van de rest van hun samenleving. Zij willen samenwerken – ook met moslims - voor welzijn, recht en vrede voor allen. Zij willen buren zijn-en-blijven van moslims en yezidi’s en met hen blijven investeren in een gedeelde toekomst met gelijke rechten voor allen. Zij doen dat met gevaar voor eigen leven. Zij vragen aan ons in het Westen om de tegenstellingen niet aan te wakkeren.

Daarom zien we in de meest letterlijke zin geen heil in een oproep om christenen als een aparte groep te beschermen tegen ‘Islamitische terreur’. Maar net als de kerken in het Midden-Oosten wil de Protestantse Kerk uiteraard wel dat er effectieve oplossingen worden gezocht om een eind te maken aan de terreur. Daarbij houden we in het oog welke verantwoordelijkheden er bij overheden en politieke partijen liggen, en welke rol bij kerken past.

Kerken zijn goed in humanitaire hulp, altijd geweest. Laten wij ons dan ook nu inzetten voor noodhulp voor slachtoffers, zodat die weer vat krijgen op hun bestaan. Laten we dat vooral doen via kerken en christelijke organisaties in Syrië en Irak: vóór iedereen maar dóór hen. Zij zijn daar goed in, bekwaam, toegerust en ervaren. Door hun werk laten zij ook zien, wat voor samenleving christenen voor ogen staat. Door hun werk  bouwen ze samen, zelfs onder de huidige omstandigheden, nog altijd met anderen aan een open toekomst voor allen. Zij zetten hun leven hiervoor op het spel. Dat vraagt van ons dat wij niet aan de kant blijven staan: we willen laten zien dat we hun inzet zien en hen steunen’.

Over deze woorden is zorgvuldig nagedacht. Onze synodevoorzitter holt niet zomaar achter een stroming of richting aan, maar weegt haar worden en gedachten zorgvuldig. Ook naar de politieke kant toe; ook vanuit strategisch oogpunt. Maar bovenal vanuit een gevoel van diepe verbondenheid met àllen die daar zo verschrikkelijk lijden.

Ik zag een foto van moslims die rijen dik op een parkeerterrein lagen; allemaal vermoord; het parkeerterrein lag vol. En op de voorgrond zag je hoe de volgende twee werden afgeknald. Ontzetting bevangt je. Hoe kunnen mensen zoiets doen? Dat kan alleen vanuit een ideologie. Een religieuze of politieke ideologie kan mensen daartoe brengen. De slachtoffers zijn in hun ogen geen mensen. Hun daad is een heldendaad of een verzetsdaad, waarmee ze het doel van hun club dichterbij brengen. Zo hebben homo’s dat ondervonden, en zigeuners, en joden, en moslims, en christenen – door de tijden heen, toen en nu, in steeds weer andere situaties.

Jesaja mag tegen het volk in ballingschap zeggen dat Hij komt om te troosten; troosten – niet slechts een arm om hen heen, maar een nieuwe stad, een nieuw Jeruzalem; de woestijn zal weer worden als Eden, de chaos wordt als de tuin van God;blijheid en vreugde vind je daar, lofgezang, stemmen die zingen. Een nieuwe toekomst dus; een wereld van vrede en recht, waar het veilig wonen zal zijn. ‘Mijn uitredding is voorgoed, mijn gerechtigheid blijvend’.

Prachtig! Maar soms ineens ook onwerkelijk. Hèbben wij iets aan deze beloften? OF, en nu draai ik het om: zouden wij ook zònder die beloften kunnen? Zonder hoop, zonder dat visioen? Misschien is de vraag: durven wij onszelf aan Gods beloften tóe te vertrouwen, erin te geloven, onszelf eraan óver te geven?

Jezus heeft een heel ander Jeruzalem meegemaakt. Een stad vol met verharde en verbitterde mensen. Mensen die elke kritische stem in de kiem willen smoren. Iedereen die vragen stelt over het waarom van hun handelen, wordt uitgerangeerd. Jezus weet dat hij zijn levenswijze met de dood zal moeten bekopen. Dat ze hem het zwijgen op zullen leggen. Maar hij weet óók dat zijn martelaarsdood een getuigenis zal zijn, een blijvende aanklacht tegen hen die aan de macht zijn – macht die ze voor zichzelf gebruiken en tégen mensen misbruiken.

Petrus denkt dat ze zich hiertegen moeten verzetten; en dat met name JEZUS zich hiertegen moet verzetten. Want je wilt als mens toch overléven? Je wilt toch niet dood? Dat wil niemand toch? Petrus denkt aan wat iedere mens wil, van nature. Dat is: léven! En daarin heeft hij geen ongelijk.

Jezus denkt aan wat iedere mens van nature NIET wil: jezelf loslaten, jezelf prijsgeven, jezelf uit handen geven, jezelf overgeven in de handen van God. Hij ziet zijn executie onontkoombaar op zich afkomen; en hij gaat het niet uit de weg. Hij omarmt zijn lot in de vorm van een kruis dat hij de heuvel op moet sleuren. Hij dóet het. Hij begeeft zich in de handen van God; en hij sluit zijn levensweg af met de woorden: Vader, vergeeft het hun, want zij weten niet wat zij doen. “Wie zijn leven probeert te behouden, zegt Jezus, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, die zal het behouden”.

Paus Franciscus heeft gebeld met de ouders van James Foley, die onthoofde Amerikaanse journalist. Hij heeft lang naar hen geluisterd en woorden van troost en bemoediging gesproken. Na dat gesprek doken opnieuw allerlei journalisten op die arme ouders, met hun camera’s, met hun microfoons, met hun vragen. Aan hen werd gevraagd of zij de moordenaars van hun zoon konden vergeven. "Niet vandaag", antwoordde de vader. "Maar als christenen zullen we dat ooit moeten doen."

Ik leg het allemaal bij u neer – ter overdenking. Dat de overwegingen van uw hart de vrede mogen dienen; dat het zo moge zijn. Amen.

14 februari 2014

Waarom Valentijnsdag?

Valentijnsdag: 14 februari

Je ziet het overal in de winkels: rode harten, bloemen, kleine cadeautjes – om te geven aan iemand die je graag mag, of op wie je verliefd bent. Waar komt dat vandaan? En waarom heet die 14e februari Valentijnsdag?

In het oude Rome leefde rond het jaar 250 een priester; die heette Valentijn. Omdat de kerk wel bestond, maar toch nog verboden was, werden veel jonge christenen opgepakt door de Romeinen en gevangen gezet en gedood. Jonge mannen weigerden in militaire dienst te gaan. 

Toen keizer Claudius II uitvond dat ongetrouwde soldaten beter waren dan die met vrouw en kinderen, besloot hij trouwen op jonge leeftijd te verbieden – precies de categorie waaruit hij soldaten recruteerde. 


Valentijn voelde hoe onrechtvaardig dit besluit was en negeerde het bevel van de keizer en bleef in het geheim huwelijken sluiten tussen jonge geliefden. En als de jongemannen in de gevangenis kwamen, zocht Valentijn ze daar op en bracht vaak stiekem een briefje, een bloem of een klein cadeautje van hun geliefde mee. Toen zijn acties werden ontdekt, gaf Claudius bevel om Valentijn te doden. Valentijn werd nu zelf gevangen genomen, en enkele dagen later onthoofd. Dat was op 14 februari in het jaar 270 na Christus. 


Het is gewoonte geworden om op Valentijnsdag een liefdesbriefje, een groet, een cadeautje of een bloemetje te geven aan iemand van wie je veel houdt, en die dat misschien nog niet eens weet! Doe het dus!

20 december 2013

Kerstverhaal 2013



Het was ergens, lang geleden, aan de rand van de hei. Daar stond een herdershutje, naast een grote schaapskooi. En elke dag ging de herder met zijn schapen de hei op. Als hij dan ’s avonds met de kudde weer naar huis kwam, wachtte daar zijn vrouw hem op, samen met hun zoontje van 7 jaar. David – zo heette de herdersjongen – stond steevast op de uitkijk. Hij hoorde de drie honden in de verte al blaffen en de schapen blaten. Het was allemaal zo vertrouwd. Hij voelde zich heel diep verbonden met z’n vader, z’n moeder, de dieren en de natuur. Als de schapen dan allemaal binnen waren, werden ze gemolken. Hij mocht de emmers aangeven en een beetje meehelpen.

Na het melken van de schapen moest hij altijd naar bed. Hij sliep dan heel knus in z’n bed, helemaal als een klein kind opgerold tussen de warme dekens. En dan droomde hij…. Dan droomde hij dat hij later ook zelf een goede herder zou zijn. Dat hij dan de hele dag met de schapen op pad mocht, door de heuvels en de dalen, op zoek naar grazige weidegrond voor de schapen.

Vandaag staat hij weer op de uitkijk. Komt vader er al aan? Wat raar – hij hoort maar één hond blaffen. En waar zijn de schapen? Vader is alleen gekomen, met één hond. ‘Papa, waar zijn de schapen?’ vraagt hij. ‘Het is allemaal goed, jongen’, zegt vader. ‘Ze zijn vanavond op de hei gebleven, bij twee kuddes van andere herders. Die zorgen voor hen. En ik ga zo ook weer terug. Vanavond hebben we het goede-herder-feest. En ik heb een verrassing voor je!’

‘Wat dan, wat dan?’ vraagt David – en hij springt op en neer.
‘Jij mag vanavond voor het eerst mee naar het goede-herder-feest op de hei!’ zegt vader. ‘Maar kleed je wel warm aan, want ’s nachts buiten is het koud’. Moeder zoekt wat spulletjes bij elkaar voor de nacht. Haar ogen glinsteren van plezier, nu ze ziet dat de kleine jongen zo blij is. En even alter vertrekken ze: David en zijn vader. Het is donker buiten. De sterren staan fonkelend aan de hemel. Van de maan is nog een klein randje te zien. Over drie dagen is het nieuwe maan.

Terwijl ze samen het pad over de hei volgen, begint David te vragen. ‘Papa, is het niet eng, in het donker op de hei?’ Z’n vader vraagt: ‘Vind jij het nu eng, dan? Wij horen toch bij elkaar? Wij zijn toch samen?’ En David kijkt heel gelukkig omhoog naar zijn grote, sterke vader naast hem. En ineens ziét hij iets. ‘Papa, wat is dit voor mooie ster aan de hemel?’ - en hij wijst met zijn vinger schuin omhoog. ‘Ja, prachtig hè?’ zegt zijn vader. ‘Dat is een komeet. Het lijkt net een ster, maar dan nog veel helderder. En elke nacht komt hij een stukje dichter bij ons. Hij staat niet stil, maar gaat voor ons uit. En zie je ook dat hij een staart heeft? Het is een echte staartster!’

Al pratend lopen ze verder. David pakt nog steviger de hand van z’n vader vast. Hè, wat heerlijk vindt hij dit, en ook een beetje spannend! In de verte horen ze de honden en de schapen, en ze zien het licht van het kampvuur al. Bij de herders is het een heel geroezemoes – maar niet alleen van mensen. Ook dieren die nog wat rondlopen, en de honden die er omheen rennen; het kampvuur knettert. De herders hebben allerlei lekkers meegenomen: schapenkaas, vers gebakken brood, wat appels, een fles wijn, wat chocolademelk… Het wordt een soort picknick in de nacht.

Met grote ogen kijkt de kleine David om zich heen. De herders groeten hem: ‘Leuk dat je erbij bent, David! En kijk, hier is Jesse, die is al een keer eerder mee geweest!’ En inderdaad: hij ziet een jongen die hij wel kent, en die een jaar ouder is. ‘Hé Jesse, leuk dat jij er ook bent! Kom op, gaan we samen even verderop kijken!’ En de twee jongens lopen weg van het kamp.

Het is hartstikke donker; maar toch is er een klein beetje licht van de maan en van de sterren. En in de verte zien ze een lichtje. Wat zou dat zijn? ‘O, daar is een stal’,  weet Jesse. ‘Zullen we even gaan kijken?’ ‘O best’, zegt David, en ze zoeken hun weg door het donker. David vindt het nog wel wat eng. Hij blijft heel dicht bij Jesse, die dit pad goed kent. Langzaam komen ze dichterbij.

Ze zien door het raam heen licht in de stal. Jesse doet de deur voorzichtig open. David glipt naar binnen. Daar is het lekker warm. Er zijn een paar schapen, die binnen moesten blijven; ook staat er een ezeltje, dat hen met z’n lange wimpers lief aankijkt. En in de hoek is nog een os. En daar achter die os, in de andere hoek, zijn mensen. Ze lopen er zachtjes heen.

En wat ze dan zien? Dat zul je niet geloven! In een van de voederbakken ligt een baby’tje op wat hooi; het is nog maar net geboren, zó klein is het! En de vader en moeder zitten er naast, en kijken vol verwondering en verrukking naar hun kleine kindje. En de twee vriendjes David en Jesse gaan er ook stilletjes bij zitten. Ze zien vaak jonge lammetjes; maar een baby? Maar heel af en toe. Ademloos kijken ze toe.

Terwijl ze zitten te kijken, komen er nog meer jonge mensen binnen en gaan bij de kribbe zitten. David kijkt z’n ogen uit. Wat zijn dat voor jonge mensen? Het lijken wel engelen! Alsof ze een boodschap komen brengen, een blij bericht uit de hemel! Maar David heeft toch méér oog voor het kindje. ‘Hoe heet ‘ie?’ vraagt hij aan de moeder. ‘Dat weten we nog niet precies; we denken er nog over na; weet jij niet een mooie naam?’ Mmmm – daar had David niet op gerekend. Hij moet diep nadenken. Er gaan allerlei namen door z’n hoofd, van mensen die hij kent. Mathieu vindt hij wel mooi. Of Frank, dat kan ook. Hij weet het niet zo goed. Ineens schiet hem een naam te binnen van school. Daar vertelt de juf vaak een bijbelverhaal.

David herinnert zich het verhaal van Mozes, die het volk Israël moest redden uit Egypte; en Mozes had een hulpje, een jongeman, een jongen nog – en die heette Jozua. Die had veel indruk gemaakt op David. ‘JOZUA!’ zegt hij tegen de moeder. En ze glimlacht. ‘Best een mooie naam, David! En weet je wat die naam betekent, misschien?’ ‘Nee’, zegt David, ‘betekent een naam dan wat?’ ‘Jazeker’, zegt moeder Maria. ‘Jozua betekent: God redt. Wat mooi - want we leven in een donkere wereld!’

David knikt. Het is erg donker buiten, dat weet hij. ‘Het is wel donker’, zegt hij, ‘maar ik heb aan de donkere hemel een prachtige staartster gezien! Dan komt het toch goed, of niet soms?!’ En Maria moet lachen om de wijsheid van zo’n kind. En die andere jonge mensen kijken ook heel blij. ‘Doe dat maar – noem hem maar Jozua, of Jezus, zoals ze tegenwoordig zeggen; God redt. Beter kan toch niet?’

De vader, die dit allemaal heeft aangehoord. zegt dan: ‘Goed, dat doen we; zijn naam zal Jezus zijn – God redt. En wie weet heeft God wel een plan met hem, zoals met elk mensenkind’.  David begrijpt het niet helemaal, maar knikt toch maar ja. Want ze gaan het kind de naam geven, die HIJ had bedacht!

En ineens horen ze muziek; het lijkt wel of er een radio aanstaat met kerstmuziek. David holt naar de deur van de stal, om te kijken. En buiten ziet hij nog meer van die stralende mensen, die wel engelen lijken omdat ze een blij bericht uit de hemel komen brengen. Ze staan buiten te zingen: ‘Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde voor mensen van zijn welbehagen’. Prachtig!

‘Dit moet papa ook zien!’ roept David tegen Jesse, die meegekomen is. En samen rennen ze terug naar het kampvuur. Hijgend komen ze er aan. ‘Jullie moeten meekomen! We hebben iets heel moois gezien: een kindje in een stal, en engelen die zingen!’

‘Ga maar even zitten’ zegt de vader van Jesse. Maar de jongens gaan niet zitten; ze willen meteen weer terug. Ze pakken hun vaders bij de hand: ze moeten NU meekomen naar de stal. En dan zegt Davids vader: “Wij hebben dat zingen óók gehoord; het leek wel uit de hemel te komen, zó mooi! En de nacht werd helemaal verlicht door de maan en door die staartster; prachtig was het!’

En hand in hand, diep met elkaar verbonden, volgen ze de ster. En als ze bij de stal zijn aangekomen, is het één groot feest; er wordt gezongen en muziek gemaakt. Ook andere herders zijn gekomen, en mensen uit het dorp; iedereen wil dit zien - een kind dat Jezus heet: God redt. Vol liefde en vreugde kijken de mensen naar Maria, Jozef en het kind. Nu weten ze weer: er is hoop. Wij horen bij elkaar; wij zijn met elkaar verbonden. En ze wensen elkaar allemaal een zalig Kerstfeest toe!

Klaas Eldering

16 december 2013

Winterbericht

Mmm. tja... Vorige bericht was in augustus. Ik gebruik Facebook meer en meer om te bloggen. Blogger dus nauwelijks meer, in de praktijk. Voor de liefhebbers hierbij echter nog een winterplaatje, in de hoop dat het werkt.


24 augustus 2013

Weinigen gered?


Jesaja 30,15-22                                   Parkstraatkerk Arnhem
Lucas 13,22-30                                            25 augustus 2013

‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ Ik weet niet hoe het u vergaat, maar het lijkt mij geen gespreksthema voor vrijzinnigen…. Het is dat het op het rooster staat; daarom hebben we dit gelezen. Maar uit mijzelf zou ik deze tekst nooit kiezen. Want waarom vraagt die mens niet: zijn het er velen, die worden gered? En waarvan gered? Waar gaat dit over?

Als je bijvoorbeeld een orthodox protestantse achtergrond hebt, kan het zijn dat die vraag voor jou leeft, of leefde. Dan ging het erover of je ziel naar de hemel gaat, of naar de hel. En of dat door God zo is voorbestemd, of niet. Dat stamt uit de tijd van de nadere reformatie en van het piëtisme. Zijn het er weinigen? Zijn het er velen? Ben ik erbij, of juist niet? Zwetend van angst wakker worden in de nacht… Schuldgevoelens. Zondebesef. Die wereld.

Wat is dat ‘gered worden’? En door wie? Door God, door Jezus, door de brandweer? Vlak voor een aanstormende bus weggetrokken worden? Gered worden. Verlost worden. Waarvan? Van een zucht of verslaving? Als ik naar mezelf kijk, denk ik: ik ben een gewone nette burgerman, zonder bijzondere verslavingen; ik weet m’n grenzen, kan op tijd stoppen, etc. En ik lig ook niet in de goot, of zo. Dus ik hóef helemaal nergens van gered te worden, toch? Herkent u dat? En Jezus zegt toch ook ergens: wie gezond is, heeft geen dokter nodig; maar zij die ziek zijn….

Weer terug naar de vraag: ‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ Waarom stelt iemand die vraag? Uit nieuwsgierigheid? Wat voor belang heeft zij of hij daarbij? Jezus gaat niet direct op die vraag in. Hij zegt: Kijk naar je eige. Ik zou maar héél erg m’n best doen om binnen te komen, want de deur is maar smal. En als ’t ie een keer dicht is gedaan, kom je er niet meer in.

Op Facebook stelde iemand de vraag: Zou je anders gaan leven als je het antwoord op die vraag weet? En zo ja, waarom dàn pas?

Er zijn steeds weer situaties in het leven waarin we voor een keuze staan. En dan doet het ertoe, of we ons laten leiden door onze angstige drang tot zelfbehoud, of door ons vertrouwen in God. We kiezen zelf hoe we leven, steeds opnieuw. En het is niet zo dat zo'n keuze niets uitmaakt. Het is niet genoeg wanneer we niemand tot last zijn.

Onze daden reiken verder dan de direct zichtbare gevolgen ervan. Ze bepalen wat voor mensen we zijn. Je zou kunnen zeggen: wanneer we een ethische keuze maken en een besluit nemen en ernaar handelen heeft dat eeuwigheidswaarde.

Die voorstelling van het laatste oordeel, van hemel en hel, wil precies dat uitdrukken: de eeuwigheidswaarde van onze besluiten, van ons doen en laten. Dat is de zin van die voorstelling: niet dat we in angst leven voor wat zou kunnen komen in het hiernamaals, maar dat we waarde hechten aan onze manier van leven vandaag. Gods koninkrijk is dan ook iets heel anders dan het hiernamaals. Het begint niet hierna, maar hier en nu. We kunnen niet tot het hiernamaals uitstellen, om bij God aan te kloppen.  Jezus roept ons op om dat nu al te doen.

Vroeger was het een hoofdthema in theologie, katechese en prediking: de redding van de ziel. De behoudenis. Het gered worden. Nu komen we het bijna niet meer tegen als geloofsthema, behalve in bepaalde kringen. Dat betekent winst èn het betekent verlies.

Het betekent winst, omdat we het afleren ons te concentreren op het persoonlijk zieleheil, op ons eigen hachje. We zijn gaan inzien, dat het er niet om KAN gaan dat de goede gelovigen ("wij", toch?) worden gered, en de anderen naar de verdoemenis gaan. Dat is een valse leer geworden; en dat zou inderdaad wel eens winst kunnen zijn.

Het verliespunt is, dat het er kennelijk helemaal niet meer toe doet, of we binnen of buiten de poort eindigen. Het maakt niet meer uit: òf omdat God toch iedereen redt, òf omdat we niet meer geloven in een God die zich met dit soort dingen bezighoudt. Dat kan bij ons tot een volslagen onverschilligheid leiden. Of deze vraag, of God zelf is irrelevant geworden.

Daar wil ik dus uw aandacht voor vragen: dat dit voor ons niet meer zo speelt. Maar, zult u misschien zeggen, die mensen in de vorige en voorvorige eeuw dan, die met deze vragen hebben geworsteld tot ze badend in het angstzweet wakker werden? Of mensen in àndere kringen, die hiermee wel dégelijk bezig zijn? Waren of zijn die zo dom en kortzichtig, dat ze zich hiermee bezighouden? Zijn wij een stap verder in geloofsontwikkeling? Ik geloof daar nooit zo in. Daarom denk ik dat wij hun angst en nood nauwelijks begrijpen. Zij leefden en leven in een wereld waarin zij waren of zijn overgeleverd aan duistere machten, waarvan ze niet weten hoe de uitkomst zal zijn. Ze hopen op God, die uitredden kan uit alle nood.

`Hoe ver is de nacht, hoe ver,
 wachter, hoe ver is de nacht?
 De morgen komt, zegt de wachter,
 maar nog is het nacht' (Jes. 21:11v).

En wij? Wij leven veelal in een maakbare wereld met bijna alles onder controle; een maakbare wereld, die God als hypothese niet nodig heeft. We leven meestal niet in echte  materiële nood, die ons wanhopig maakt. Brood, kleding en onderdak - we hebben het onder controle. Maar ZIJ, die anderen, NIET! Zij kunnen niet anders dan hun nood tot God uitschreeuwen. Hun vragen over `binnen' of `buiten de poort' zijn uit DIE nood geboren: zal er ooit redding zijn uit den hoge? Al die mensen in Syrië en hun onbeschrijflijke lijden – zullen die zich niet wanhopig afvragen: Hoe lang nog, o God, hoe lang nog? Zal er recht geschieden in deze wereld? Zullen wij als laatsten ooit nog verder komen dan de staart en de tros van de stoet?

Misschien zijn dat inderdaad NIET ònze vragen. Maar wat doen we dan op zondagmorgen in de liturgie? We komen toch niet als een soort toeschouwers naar de kerk, om plaatjes te kijken en mooie woorden te horen? We beginnen toch geen buitenstaanders te worden? We praten toch niet óver God, maar we roepen Hem toch rechtstreeks aan, in drempelgebed, in het kyriëgebed en in de voorbeden en het Onze Vader?! En juist dáárin zijn we toch verbonden met allen en alles dat zucht en smeekt om uitredding uit de benauwdheid?

We zijn hier toch niet gekomen om voor Jezus te applaudiseren of hem de hemel in te prijzen? “We hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken en u hebt in onze straten onderricht gegeven, weet u nog wel"?!

Nee, we zijn hier gekomen om de navolging te leren. Om te leren mee te gaan op weg naar de ander, en - wie weet - op weg naar Jeruzalem. Die o zo moeilijke weg, die je niet kiest uit menselijke goedheid en bewogenheid, maar heel eenvoudig en enkel en alleen omdat je geraakt bent en aangesproken door de man van Nazareth.


Omdat we in zijn aangezicht Gods goedheid en trouw, Gods liefde en genade voor deze wereld hebben herkend, en hebben gevoeld en ervaren, hoe heilzaam dat is - een balsem voor onze menselijke ziel. Sindsdien wéten we, dat we gered zijn; dat onze ziel gered is van alle hardheid en cynisme en heidendom; dat we dat hebben afgelegd, omdat we HEM hebben ontmoet: Gods eigen, lieve, menselijk gezicht. Door Hem zijn wij mensen geworden. Lof zij U, Christus, in eeuwigheid, amen.

10 augustus 2013

Leven met een visioen: leven met visie


Jesaja 65,17-25 Schaarsbergen
Lucas 12,33-40 11-8-2013

leven met een visioen – daarover gaat het vandaag. Of: leven met een visie – want die twee hebben alles met elkaar te maken. En leven zonder visie is zoiets als leven zonder een visioen…. 

Maar dominee, wat bedoelt u ?? Beschuldigt u mensen ervan dat ze leven zonder visie, of zonder visioen? Nou, beschuldigen… ik denk het af en toe waar te nemen. Mensen die zich helemaal laten bepalen door het genieten in het hier en nu. Dus niet af en toe, maar in hun hele levensstijl en le-vensritme. Het draait dan om amusement en om genot: muziek, eten, drank, seks.

Mag dat dan niet? Er zijn een heleboel mensen van wie het weekend hiermee wordt ingevuld. En door de week hebben ze hun werk, hun vriendenkring, hun gezin. Maar in het weekend gaan ze dan helemaal los. Vaak doen ze dat omdat ze in een tredmolen leven: vaste bezigheden, vast ritme, vas-te verplichtingen, saaie regelmaat. Ja, dan wil je ook wel eens UIT die tredmolen – en dat kan dan in het weekend.

Misschien zit het probleem dus niet in dat weekend, maar in die doordeweekse tredmolen! Vijf dagen lang trap je je rondjes….. rondjes waarin niets creatiefs van jou wordt gevraagd. Rondjes waarin je gewoon moet doen en uitvoeren wat op het programma staat en wat je altijd al doet. Waar leef je dan voor? En hoe ontkom je daaraan? Misschien heb je op jonge leeftijd al geen droom meer, geen visioen; geen hoger ideaal, waarvoor je gaat.

Ik kom ze echter ook tegen mèt een ideaal: om bv. een eigen zaak of bedrijf te beginnen, over vier jaar. Of om door bijleren op een hogere functie te komen en meer ruimte te krijgen, ook voor je eigen inbreng op je werk. Dan werk je naar iets toe; dan ben je met iets bezig; je zet je in voor een ideaal. Ja, je hebt een visioen. En dat geeft zin aan je leven, een spanningsboog, die jou gaande houdt. Dan weet je, dan vóel je dat je leeft! En dat geeft dan ook zin aan / en zin in je leven.

Jesaja vertelt zo’n visioen: dat ze eindelijk vrij zullen zijn; dat je een huis bouwt en er ook zèlf in komt te wonen; dat je wijngaarden plant en zèlf van de opbrengst zult eten. Een heel materieel visi-oen dus! Weg is de uitbuiting, weg het werken voor een ander, tegen een hongerloon; maar nu je eigen huisje, je eigen stukje grond, je eigen tuin. Eigenlijk een heel eenvoudig en heel materieel beeld – maar dat vóelt zo goed! Het is zo herkenbaar! Dat verlangen om te weten, om helder te hebben waarvoor je lééft!

Dan gaat het dus niet om de heb, niet om het bezit, maar om wie je bent als mens. Of en hoe jij je eigen leven vorm kunt geven en in kunt vullen. Want bezit – ach, dat is vergankelijk. Deze week las en hoorde ik in het nieuws, dat er verzorgings- en verpleeghuizen zijn, waar na het overlijden van iemand in één of twee dagen de kamer leeggeruimd moet worden. Terwijl de afgesproken termijn 7 dagen is. Weg met die troep! Gauw weer verhuren! U heeft het vast ook wel gehoord of gelezen en er uw gedachten bij gehad.

Ik moet u zeggen: ik kan het wel verklaren. Want die spullen van ons in onze kamers zijn voor òns natuurlijk waardevol – maar voor anderen hebben die geen betekenis. Opruimen die handel! En de verzorgings- en verpleeghuizen hebben het financieel zwaar en er is te weinig capaciteit – dus lange wachtlijsten - en dus willen ze zo gauw mogelijk opnieuw gaan verhuren. Dat kan ik best verklaren. Maar het vóelt zo vreemd!

Vrijdagmiddag had ik dienst in verzorgingshuis Waalstaete in Presikhaaf. Daar sneed ik deze dingen ook aan: als je nog boven de aarde staat, wordt je verleden al uitgewist, weggeveegd, in de contai-ner gestort, als je niet oppast! Zó voelt het! Goed, het màg dus niet op deze manier, maar het ge-beurt wel. Als je in een verzorgingshuis komt te wonen, zul je heel veel weg moeten doen. Alleen het hoogst noodzakelijke kan mee daar naartoe. Dat bepaalt je bij de vraag naar de waarde van je be-zittingen.

Een goeie kennis van ons die een jaar geleden overleed, vroeg eens – heel direct, zoals ze was -  aan ons: “Als ik doodga, dan gaan mijn fotoalbums zeker de container in?” Ik antwoordde toen: “Ja, ik denk het wel”. Ze had geen kinderen meer in leven, en weinig familie. Maar ook als je wel kin-deren hebt: uit je 15 fotoalbums zoeken ze misschien 15 foto’s uit om te bewaren – en de rest gaat weg. Zo is het toch gewoon?

En je ‘kostbare’ spulletjes dan? Een enkele herinnering nemen ze mee. De rest gaat naar de kring-loop, of wordt op marktplaats gezet, of wordt aan buren weggegeven. Of gaat naar de stort. Het klinkt hard, maar het is de werkelijkheid van onze wereld!

Wat Jezus vandaag tot ons zegt, heeft daarmee te maken. Hij zegt: Verkoop je bezittingen en geef aalmoezen. Maak voor jezelf een geldbuidel die niet verslijt, een schat in de hemel die niet opraakt, waar een dief niet bij kan en die door geen mot kan worden aangevreten. Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn.

Verkoop het; geef het weg; geef aalmoezen; wees barmhartig (daarmee hangt het woord ‘aalmoes’ samen). Oftewel: geef liever met een warme hand, dan met een koude. Jezus had niet zoveel op met bezit. Nou ja, hij had een huis om in te wonen, in Kapernaüm. Maar belangrijker is: hij weet hóezeer bezit - of verlangen naar bezit - je leven kan beïnvloeden of kan bepalen, zelfs. ‘Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn’. 

Waar richt je je hart op? Waar houd je je mee bezig? Waar leef je voor? “Waar gá je voor?” Dat bepaalt de richting van je leven. Wanneer je jong bent en misschien een gezin hebt – dan wil je dat dat gezin behoorlijk kan leven. Dat delen we met iedereen; en dat herkennen we. En daar is niks mis mee. 

Maar het gaat mis als hebberigheid en begeerte de regie overnemen. Dan verschuift de focus van je leven, van je hele bezigzijn. En er IS zovéél te hebben, er IS zóveel begeerlijks! Soms zie je veerti-gers helemaal wegglijden in hun verlangen naar meer geld, meer bezit, een jacht, een wagen van € 100.000, een groot huis in het Gooi. Want dan BEN je iemand, geloven ze. Maar één ding vergeten ze: hebben is iets totaal anders dan zijn. 

Drie jaar geleden verhuisden wij uit de ruime pastorie naar een flat in Velp. U kunt zich voorstellen hóeveel we toen weg moesten doen! Hele zolders moesten we opruimen! En ik kan u zeggen: dat luchtte op – dat luchtte heel erg op. De last van bezit, van overtollig, overbodig bezit viel van ons af. Echt een bevrijding.

En nu wonen we drie jaar in dat appartement. En we zien dat we nog steeds veel te veel spullen hebben. Het staat te vol, je kunt van alles niet vinden, je weet: dit of dat is eigenlijk overbodig. Wij moeten dus leren LOSLATEN. Maar ja, aan veel dingen zitten herinneringen vast – dat maakt het zo lastig!

Maak voor jezelf een schat in de hemel die niet opraakt, waar een dief niet bij kan en die door geen mot kan worden aangevreten.
Een schat in de hemel – wat is dat? In ieder geval iets niet-stoffe-lijks. Want stoffelijk bezit verslijt, verroest, wordt aangevreten, wordt gestolen. Dat weten we, vaak ook uit ervaring.
Het gaat om iets hógers, bedoelt Jezus. Een hóger doel, waarvoor je leeft. Niet bezit verzamelen. Een schat in de hemel? Dat is een hoger doel, waarvoor je leeft. Een visioen; een levensvisie. Een basishouding. En u mag dat zelf invullen – als het maar niet stoffelijk is.

Voor de één is dat: goed zijn voor elkaar, voor mens en dier. Voor de ander is dat: een goed doel blijven steunen; daar geef je je bezit aan weg. Of het is: een toevluchtsoord zijn voor je kleinkin-deren, als je die hebt, een klein paradijs van liefde en aanvaarding. Want bij JOU mogen ze helemaal zichzelf zijn en worden ze verwend. En dat is zó belangrijk voor ze!

Het zijn maar hele kleine alledaagse voorbeelden. Als u wilt een wat groter voorbeeld: je wilt 5 jaar als arts werken in Kameroen, voordat je met een eigen praktijk begint. Of je gaat als tandarts elk jaar 4 weken gebitten verzorgen in Bangla Desh, zoals Henk Kinders uit Arnhem dat deed. Dat geeft je leven een àndere focus. Een doel, een visioen, een visie. Dan lééf je!

En de hemel dan? Ik denk dat Jezus bedoelt: als je in je leven en sterven gericht bent op ‘de hemel’, dus op dat àndere, dan vallen aardse, stoffelijke dingen weg. Die verliezen aan belangrijkheid. Dan ga je beseffen waar het wèrkelijk om gaat in deze wereld en in Gods koninkrijk: niet om hebben, maar om zijn. Om mens te zijn en als mens te leven voor Gods aangezicht. Zoals ook Jezus ons dat heeft voorgedaan. Hem zij alle lof en eer – amen.

Groter dan ons hart....


In april mocht ik in de OLV-Visitatiekerk in Velp voorgaan bij de uitvaart van een rk priester, Nico Kok; een oecumenisch en irenisch mens. Op zijn verzoek werd in de uitvaartdienst ook 'Groter dan ons hart' gezongen en gebeden. Sommigen kennen het als 'Gij die geroepen hebt: "Licht!"- en het licht werd geboren'. Het ReT-koor (Rouw- en Trouwkoor) van de parochie nam de koorpartij voor zijn rekening, en ik de solo-gedeeltes. Deze gezongen voorbeden zijn mij door de jaren heen zeer dierbaar geworden. Luister maar..

Groter dan ons hart


Schat in de hemel?


In veel diensten gaat het morgen (11 augustus 2013) over Lucas 12,33-40. Gisteren ging ik voor in een weeksluiting in een verzorgingshuis. Iedereen 80-plus. Een passage:

Maak voor jezelf een schat in de hemel die niet opraakt, waar een dief niet bij kan en die door geen mot kan worden aangevreten. Een schat in de hemel – wat is dat? In ieder geval iets niet-stoffelijks. Want stoffelijk bezit verslijt, verroest, wordt aangevreten, wordt gestolen. Dat weten we, vaak ook uit ervaring.


Het gaat om iets hógers, bedoelt Jezus. Een hóger doel, waarvoor je leeft. Niet bezit verzamelen. Een schat in de hemel? Dat is een hoger doel, waarvoor je leeft. En u mag dat zelf invullen – als het maar niet stoffelijk is.

Voor de één is dat: goed zijn voor elkaar. Voor de ander is dat: een goed doel blijven steunen; daar geef je je bezit aan weg. Of het is: een toevluchtsoord zijn voor je kleinkinderen, als je die hebt, een klein paradijs van liefde en aanvaarding. Want bij JOU mogen ze helemaal zichzelf zijn en worden ze verwend. En dat is zó belangrijk voor ze!


En de hemel dan? Ik denk dat Jezus bedoelt: als je in je leven en sterven gericht bent op 'de hemel', dan vallen die aardse, stoffelijke dingen weg. Die verliezen aan belangrijkheid. Dan ga je beseffen waar het wèrkelijk om gaat in deze wereld en in Gods koninkrijk: niet om hebben, maar om zijn. Om mens te zijn en als mens te leven voor Gods aangezicht. Zoals ook Jezus ons dat heeft voorgedaan.

1 juli 2013

Bijencultuur - apicola


In onze studententijd studeerden Ida en ik van 1972-74 twee jaar in Cluj (Roemenië). Daar bevindt zich de predikantsopleiding van de Hongaarstalige Református kerk in Roemenië. In het westelijk deel van Roemenië (Transylvanië) wonen 1,5 miljoen Hongaren, waarvan de helft protestants is.

De theologische opleiding is in het centrum van de universiteitsstad Cluj (350.000 inwoners) gevestigd, in een soort seminarie. De meeste docenten en studenten wonen daar intern. Daar worden ook de colleges gegeven en daar bevindt zich de bibliotheek en ook de aula.
















Aan weerskanten van de toegangspoort zijn enkele kleine winkels. Rechts een koffiebar en een religieuze boekhandel, links een imkerwinkel. Naast imkerbenodigdheden kun je daar ook propolis kopen en andere op verzorging en gezondheid gerichte producten. Die winkel was er 40 jaar geleden ook al.













Bij ons bezoek aan de winkel in juni 2013 bleek het interieur niet veranderd te zijn: zeer eenvoudig, alsof je teruggaat in de tijd. We kochten er enkele producten en vroegen de vriendelijke, engelssprekende verkoper of we wat foto’s mochten maken. Dan kun je zien wat er te koop is, en hoe het eruit ziet.


Er zijn imkerpakken, honingslingers, bijenkasten etc. te koop






De weegschaal lijkt een oude Berkel of Olland te zijn. Achter de verkoper staan allerlei artikelen die van honing zijn gemaakt, van was, of die met propolis zijn bereid. Bekend is de gezichtscrème Apidermin.













In Roemenië is men zich zeer bewust van het belang en de waarde van de bijencultuur. Als grootste bijzonderheid noemde de verkoper de acacia-honing, dun vloeibaar en lichtgeel van kleur. Hij vertelde dat die honing komt uit acaciabossen aan de Roemeens-Hongaarse grens. Dat was voor ons geen verrassing, omdat een vriend van ons daar ook een stukje bos heeft en ons altijd verblijdt met een pot van die heerlijke acacia-honing.

9 april 2013

Bizar verhaal - onmogelijk!


Voor komende zondag staat het volgende bijbelgedeelte op het rooster (plus nog enkele verzen meer). Het is dermate bizar, dat ik ook nog niet weet wat hier wordt gezegd of verteld. Lees dit stukje maar eens: Lucas 24,35-43. Het speelt zich af vlak na Pasen.

De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood. Terwijl ze nog aan het vertellen waren, kwam Jezus zelf in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met jullie.’ Verbijsterd en door angst overmand, meenden ze een geestverschijning te zien. Maar hij zei tegen hen: ‘Waarom zijn jullie zo ontzet en waarom zijn jullie ten prooi aan twijfel? Kijk naar mijn handen en voeten, ik ben het zelf! Raak me aan en kijk goed, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik heb.’ Daarna toonde hij hun zijn handen en zijn voeten. Omdat ze het van vreugde nog niet konden geloven en stomverbaasd waren, vroeg hij hun: ‘Hebben jullie hier iets te eten?’ Ze gaven hem een stuk geroosterde vis. Hij nam het aan en at het voor hun ogen op.

Dit is bv. een bizar, weerzinwekkend schilderij van Caravaggio (rond 1600). Ook zo'n 'onmogelijk' gebeuren. Je zou er niet bij willen zijn.

Het is een steeds terugkerend element in de opstandingsverhalen: het bewijs willen zien dat hij geen geestverschijning is, maar lijfelijk en echt. Denk ook aan het verhaal van de 'ongelovige' Thomas, Johannes 20,24-28.

Het bijzondere is niet of hij een geestverschijning is of niet. Nee: z'n leerlingen willen één ding weten: is de opgestane ook de gekruisigde? Met andere woorden: heeft hij onze pijn, ons lijden en onze dood echt gedeeld, of is het bedrog? Dáár gaat het hen om. Geloven in 'Immanuël' (God-met-ons) snijdt alleen maar hout als hij dóór alles heen, zelfs door lijden, pijn en dood heen, bij de mensen is gebleven. Daarom checken ze de wonden. Niet uit nieuwsgierigheid of sensatiezucht, maar of de geproclameerde solidariteit van God met mensen in nood ècht is. Niet zien, en tòch geloven - het is een manier van in de wereld staan; het is: je toevertrouwen aan, het is: jezelf en al je zekerheid uit handen geven.