16 april 2007

Reis naar Roemenië - 2001

Reis naar Roemenië – 16 april tot 3 mei 2001

Doelstellingen:

I Onderhouden van de contacten met projecten van:

1 SOW-gemeente Elden-de Kandelaar (Ida's vorige gemeente in Arnhem-ZW) met Biharia, partnergemeente.

2 Wijkgemeente Hoogkamp (Klaas' vorige gemeente van de Diaconessenkerk, Arnhem NW) met het dorp Calugareni (Mikháza) en het ouderenproject in Cluj.

3 Protestantse Kerkgemeenschap in Velp (Klaas' huidige gemeente) met de kerk van Reghin: bouw van kerkelijk centrum.

4 Stichting Noodhulp Arnhem: project voor de buitenschoolse opvang van getraumatiseerde kinderen in Novi Sad (Joegoslavië), door Margit Nagy

5 Prof. Juhász Stichting (Zwolle): voorbereiden van een conferentie in Cluj, april 2002.

II Bezoeken van enkele vrienden en bekenden in Hongarije en Roemenië

III Genieten van en het zomerklaar maken van ons huis in Velence, Hongarije

Maandag 16 april

Het is vandaag 2e Paasdag. De Heer is waarlijk opgestaan. Beladen met een volle auto en bemoedigd gaan we op weg. Op zo'n dag zijn er geen kerkdiensten hier in Arnhem/Velp, en kunnen we rustig vertrekken naar Ansbach (bij Neurenberg). Vanaf Arnhem staat er 10 km file tot aan de grens. Bij de Nederlandse grens worden alle voertuigen naar een parkeerplaats gedirigeerd, waar de inspectie plaatsvindt op het vervoer van vlees en melk- en zuivelproducten. Je mag geen broodje kaas meenemen het land uit, en geen worst of vleeswaren. Ons wordt echter niets gevraagd. Bij de grens halen we meteen maar Duits geld uit de muur. Na januari hoeft dat allemaal niet meer, als de Euro er is. De weg in Duitsland is behoorlijk vol, maar het rijdt. We hebben veel regen, en op de A7 richting Ansbach horen we van zeer zware regenval met veel verkeershinder. Inktzwarte wolken pakken zich boven ons samen, maar ze hebben al voldoende geloosd, kennelijk. We nemen een binnendoor-weg en komen zo toevallig uit vlakbij het huis van Nitchen Köber. Berthold komt ± 1x per 2 maanden uit Roemenië een week naar huis. Nitchen woont nu in een flat, haar 5e woning in 5 jaar. Daarvoor steeds in Nördlingen. Op haar advies brengen we de auto naar de parkeerplaats voor het politiebureau in het centrum van dit oude bestuursstadje. Dochter Christa woont nog thuis; ze doet K&O. Dochter Agnes is 5e jaars theologiestudent en onze peetzoon Wolfgang werkt als electricien en als deejay. We eten er heerlijk, zoals altijd, en 's morgens om 9.30 uur vertrekken we weer.

Dinsdag 17 april

Vandaag rijden we naar Velence (H), naar ons zomerhuis. Het weer is hopeloos: koud en regenachtig. Bij de Hongaarse grens wordt het wat beter; we zijn er snel over. Als we aangekomen zijn, doen we als eerste ding de cv aan…. Ook tevens de eerste schrik: twee rijen vloertegels zijn als het dak van een huis rechtop tegen elkaar omhoog gaan staan. Wat zou daarachter zitten? Of liever gezegd: daaronder?

Overal langs de straten en lanen staan de kersenbomen in bloei. De zon gaat prachtig mooi onder. 's Avonds hebben we bij Cápa gegeten, heerlijke schnitzels (rántott borda).

Woensdag 18 april

Ontbijt op het terras, in de zon, waar je heerlijk uit de wind zit. Daarna boodschappen doen, en de boel wat ordenen en inrichten. Vervolgens samen door de laantjes gewandeld naar achteren, tot de rand van het dorp. Langs de zoom van dorp en akkers lopen we terug, met prachtig uitzicht op het meer en op de bergen aan de overkant.

's Middags bezoeken we de Szokolai's, ons beheerdersechtpaar; hun familie heeft net een varken geslacht. Ze serveren ons kakelverse, lauwwarme bloedworst, leverworst en rookworst. De laatste was wel lekker, als je verder maar nergens bij nadenkt. Met Erzsi en József alles afgehandeld en ook doorgesproken. Met hem even een tegelzetter bezocht; die komt morgenochtend al langs om de boel in orde te maken.

's Avonds gaan we op bezoek bij Emese Hol, getrouwd met Martin Hol uit Monster (Westland); we hebben een gesprek over de nieuwe ontwikkelingen in de regio Székesfehérvár: gebrek aan arbeidskrachten. Ze halen mensen uit Slowakije en Roemenië. Die logeren in pensions en kleine hotels in de regio. Verder vertelt ze van haar ouders, die predikant zijn in Enying, niet ver van de zuidkant van het Balaton-meer. Die hebben daar een muziekschool gestart, toen de kerk de oude christelijke school na meer dan 40 jaar weer terugkreeg. Daarna is het een school voor beeldende kunst geworden. Vanaf september gaan ze ook als christelijke basisschool van start; ze hebben al 300 aanmeldingen – mede omdat de openbare school zo erbarmelijk slecht functioneert. Verder hebben ze een heel uitgebreid, creatief zomerprogramma opgezet. Geweldig!

Donderdag 19 april

We krijgen de tegelzetter voor de vloer. Tot 12.30 uur zijn we bezig om de vloer weer netjes te krijgen. Daarna fietsen we naar het thermaalbad in Agárd, om ons te verfrissen; heerlijk! Ik vind het binnenbad trouwens wel erg warm; ik zit liever buiten, in het openluchtbad. De heenreis op de fiets verloopt avontuurlijk: we pakken een landweg, en fietsen het laatste stuk over randen van akkers en door weilanden; we komen toch goed terecht, gelukkig.

Later in de middag ga ik erop uit om witte spaanplaat te kopen voor een tafel in het toekomstige atelier. Nergens te koop, niet bij bouwmarkten hothandels of knutselwinkels. Speciaal ervoor naar Székesfehérvár gereden. Hartstikke duur, trouwens, meer dan westerse prijzen!

's Avonds de tassen overgepakt voor Roemenië, en opgeruimd. Andere gordijnen opgehangen in het 'kantoortje', de tweepersoons slaapkamer op de begane grond. We moeten ze eigenlijk nog inkorten; komt op de terugweg wel.

Vrijdag 20 april

Ida moet om 8 uur bij de kapper zijn, voor knippen en verven (ƒ 20). Om 9.30 uur komen Cili en Mini uit Budapest. Ze vertellen over de hulp van hun kerk aan de slachtoffers van de overstromingen in de Oekraïne. Ik ga ondertussen naar de bank om geld te halen en naar het gemeentehuis in Velence om de OZB te betalen, en naar Agárd om de reinigingsdienst te betalen.

's Middags gaan Ida en ik naar Székesfehérvár, om te stappen en in te kopen; uiteindelijk één paraplu gekocht, omdat het weer begon te regenen. We zochten eigenlijk naar verfspullen en kunstenaarsbenodigdheden; maar die schijn je alleen in Budapest te kunnen kopen.

Van 17-18.30 uur bezoek van Rózsa (zus van Nagy Margit) en Gyurka; hen overhandigen we de spullen en het geld van de Stichting Noodhulp Arnhem voor het kinderopvangproject van Margit in Novi Sad. Daarna volgt met Szokolai Erzsi het tuinwerk; veel bollen gepoot, zoals dahlia's en gladiolen.

Om 19.30 uur gaan we eten bij de familie Somhegyi. Jutka is een dochter van ds. Farkas József, die op 25-12-1999 overleed. Béci heeft weer een prijs gewonnen met een tekenfilmpje en een karikatuur. Hij kreeg daarvoor een oorkonde en een prachtige kist met wijn. Ida mag een fles uitzoeken, nog voor haar naamdag (13 april). We eten weer heerlijk: veel salades, aardappels en kip. Van hen weer allerlei boeken van Farkas József meegekregen voor Roemenië. De voormalige 'samizdat'-uitgave over de 10 geboden is door hem nog gereviseerd en nu weer uitgegeven. De boeken zijn voor ƒ 4 bij hen te koop.

Zaterdag 21 april

's Morgens het huis schoongemaakt voor de komst van Wies & Frans van Berkum. Daarna vertrek naar Roemenië, naar Biharia, via de M3 richting Miskolc; eerst door Budapest heen; dan de M3 tot Füzesabóny, een prachtige snelweg; dan binnendoor richting Debrecen en vandaar naar Érmihályfalva, via een nieuwe grensovergang in het bos; heel rustig en stil. Vanwege de MKZ in West-Europa volgt er verplichte auto-ontsmetting: we rijden over een kokosmatje en moeten 1 gulden betalen.

We brengen een bezoek aan Kozma Józsi en Ditta. Haar halfzus en stiefmoeder zijn er ook. Die heeft heerlijk gekookt. József geeft ons een jaarverslag mee. Dat doet hij altijd heel goed. Dat is ook belangrijk voor de sponsors. Van de Stichting Welkom in Arnhem kunnen we hem weer ƒ 500 overhandigen voor een zomerkamp met kinderen uit de grote stad. Ditta geeft ons vele potjes met ingemaakte vruchten mee. Het heeft die nacht nog gevroren. De werkplaats van József maakt onderdelen voor een Italiaanse schoenenfabriek, aldaar. Dat geeft hen een klein inkomen, naast de handel in gebruikte fietsen en kleding.

Daarna naar Biharia, naar Csernák Béla en Mimi. We komen aan om 20.15 uur, net voor het donker wordt. De gaten in de asfaltweg zijn weer vreselijk gevaarlijk. Je wiel past er precies in. Zoon Lajos blijkt last van steenpuisten te hebben! Voor mij bekende materie. Hij heeft ontsmettende spullen zoals Betadine nodig. Als avondeten heeft Mimi gehaktballetjes gemaakt, die ze echter per ongeluk twee keer heeft gezouten. Ze glinsteren in het lamplicht… Met Béla en Mimi hebben we een gesprek over de kerk (volkskerk en keuzekerk), de bisschop, het aardgas, de Lazarusstichting. Geweldig wat er allemaal gebeurt en in beweging is gekomen. De vernieuwingen worden echter niet door iedereen gedragen. De meerderheid is zelf bezig met te overleven.

Zondag 22 april

Eerst naar de kerk. Er zijn zo'n 250 kerkgangers. De preek gaat over Joh. 20 vs.19-23: "Vrede zij u!". Ida vertelt na de zegen over de komst van een grote delegatie uit Elden, begin juli; ook de RK pastor gaat voor het eerst mee naar Roemenië. Na de dienst komt de curator in de pastorie langs. Als jubileumgeschenk wil de kerkenraad het liefst hulp van Elden voor de restauratie van het orgel: die gaat minimaal 5000 DM kosten. Dat moet toch lukken?

Als middageten heeft Mimi rántott borda gemaakt, de bekende schnitzels. De gehaktballetjes heeft ze weggegooid. Die waren totaal oneetbaar, vanwege het zout.

In de middagdienst (± 50 personen) gaat het over Handelingen 3, dat de schaduw van Petrus genoeg was om de wereld te genezen.

Daarna gaan we naar een gehucht op 5 km richting Oradea, dat Béla heeft herontdekt dankzij Ági. Ze heeft ooit bij Béla op katechese gezeten, heeft belijdenis gedaan, is getrouwd en inmiddels moeder geworden, en woont nu in dat arme gehucht. Zij heeft om kerkdiensten gevraagd en gezegd, dat ze voor meer mensen zou zorgen. De dienst wordt gehouden in de kantine van het voormalige collectiefbedrijf. Er zijn toch zo'n 20 mensen gekomen! De Cola-reclames schreeuwen ons toe. Na afloop vertellen Ida en ik iets over de Nederlands-Hongaarse contacten. De mensen zijn geroerd.

's Avonds is er IKE (16-21 jaar), onder eigen leiding. Ida spreekt mee over 1 Cor. 3:9 "Want Gods medearbeiders zijn wij". De blauwe zangbundels, die jarenlang zo'n succes waren, zijn helaas op en verdwenen. Zóveel succes was nou óók weer niet nodig!

Daarna gaan we op ziekenbezoek bij Angela, bij wie een niersteen is verwijderd. Ze was lerares godsdienst; nu studeert ze theologie en helpt Béla bij van alles. Een prima jonge vrouw! Het leuke is dat Béla allerlei zeer verschillende mensen naast zich verdraagt en hen duidelijk ruimte geeft en ook eigen verantwoordelijkheid. Helaas gebruiken veel predikanten de kerkelijk-sociale werkers als klussenjongen of –meisje, in plaats van hun specifieke deskundigheid in te schakelen.

Maandag 23 april

Ida gaat met Mimi de stad in (Oradea), een feestjurk en zwart pakje kopen voor de bruiloft, samen voor nog geen ƒ 200. En: de twee vrouwen zijn even samen, onder mekaar! Ik ga met Béla naar het Posticum, om te bekijken. Het is een gebouw van de Katholieke Jeugdbeweging van Don Bosco, geloof ik; net geopend, en zeer modern en fraai gebouwd, met veel mogelijkheden voor jongeren. We krijgen een uitgebreide rondleiding door een jonge broeder, die door Béla wordt aangesproken met 'tisztelendöség', 'eerbiedwaardigheid'! Het geheel is zonder meer indrukwekkend. Om aan inkomsten te komen hebben ze twee projecten gestart: een eigen bouwbedrijf met de modernste steigers en machines, en een garagebedrijfje. In dat bedrijf komen jonge mensen (vakkrachten) te werken, die niet goed aan de bak kunnen komen.

Als we terug zijn in Biharia, komt ook Gerard van Velzen uit Arnhem nog binnenvallen. Om het vele geld wat te spreiden, komt ook hij geld brengen. De Lazarusstichting ontvangt ƒ 300 per maand. Daarvan wordt een kerkelijk-maatschappelijk werkster betaald (vgl. vroeger de wika). Ida en Mimi hebben leuke dingen gekocht. Mimi heeft echt een charmante smaak. Na het middageten vertrekken we naar Cluj, via de altijd mooie Királyhágó. Bij Huedin zien we de toppen van de West-Karpaten (Vlegyásza) met sneeuw erop. De weg was goed, de natuur en de bergen prachtig, en verder weinig verkeer. Wel hadden we last van twee enorme wolkbreuken, waardoor al het autoverkeer bijna tot stilstand kwam.

Aan het begin van de avond (19.30 uur) komen we in Cluj aan, bij Bak Eva en dochters, in Kolozsvár. Rond de grote tafel hebben we gezellig zitten praten; ook Laci, Hongaars-Luthers predikant, de man van Márta, was erbij. Ze vertellen weer over de oeroude gewoontes in Szakadát, in de omgeving van Sibiu. Hoe lang houdt dit nog stand? De school waar Márta les gaf, is gesloten wegens gebrek aan kinderen. Sári illustreert prachtig; soms Rie Cramer-achtig. Er zijn al enkele boeken en tijdschriften met haar illustraties verschenen. De 3 dochters zijn niet meer zo verlegen als vroeger, gelukkig. Verder hebben we genoten van Csala, de 2-jarige dochter van Marta en Laci. Zij noemde mij Klászló bácsi. László kent ze als naam, Klaas niet. Dus maakte ze er Klászló van….

Dinsdag 24 april

's Morgens telefonisch allerlei afspraken gemaakt. Daarna naar Dobri Klári néni (± 80 jaar) en László Eva néni (88 jaar). Klári néni komt het huis niet meer uit, maar is zeer helder en vol humor. Eva néni is 'van de wereld', helaas. Om 16 uur gaan we naar de familie Juhász Tamás, o.a. om de geplande Juhász-conferentie te bespreken (19-21 april 2002). Ook hebben we hun reis naar ons huis in Velence, met de familie Kállay Csaba, doorgenomen. 's Avonds brengen we een bezoek aan ds. Ballogh Béla en zijn vrouw Emese, die in grote problemen verkeren en weinig contacten meer over hebben. Een zeer trieste, gecompliceerde situatie. Om 23 uur zijn we weer thuis, en krijgen toch nog avondeten: salade de boeuf.

We zien Eva met de hand in de badkuip de grote was doen. De machine, die oud is en al 3x gerepareerd, heeft het weer begeven en kan niet meer worden gemaakt. Ze heeft een nieuwe nodig, zeker ook omdat de drie dochters thuis verblijven, plus de kleine Csala. Die gaat met haar ouders eigenlijk alleen in de weekends naar Szakadát.

Woensdag 25 april

Met Görög Enikö het bejaardenproject van de Diaconessenkerk in Arnhem doorgesproken en het geld overgedragen. Ze vertelt over alle tien bejaarden iets, o.a. over zwerfster Jutka, die een eenkamerwoninkje krijgt door haar tussenkomst, + advocaat (betaald uit overgespaarde geld). Enikö is echt een geweldige vrouw.

Ida gaat vervolgens naar de familie Kozma (oud en jong). Ondanks zijn Parkinson is de oude Kozma Endre geestelijk zeer krachtig. Gizi néni lijdt aan chronische slapeloosheid. Een bijzonder echtpaar, dat op de achtergrond nog veel werk verzet. De jonge Kozma Andris is ongelooflijk druk met de grote gemeente, met de bouw van een bejaardenhuis, de pas gestarte christelijke school in het souterrain van de nieuwe kerk en met het leiden van CE-jeugd-conferenties, waar 250 jongeren worden verwacht.

Klaas gaat naar Bálint Ferenc, en naar Székely Margit. In de unitarische kerk is voor het eerst een zenés áhitat, van 12.00-12.40 uur (lunchconcert door conservatoriumstudenten). 's Middags gaat Ida naar enkele vriendinnen (Ildikó en Jóli & Margit), en Klaas naar Imre Magda, dochter van wijlen prof. Imre Lajos. 's Avonds brengen we samen een bezoek aan Jenei Jutka & Mikó Lörinc en Jenei Tamás. Rita is met de 5 kinderen naar haar ouderlijk huis in Budapest verhuisd, om de kinderen een goede Hongaarse opleiding te kunnen geven. Een heel grote verandering in hun gezinsleven! Stiefbroer Sándor is er ook. Het is een heel fijne avond, waar we samen kunnen treuren en lachen. Ida blijft langer. Ik ga ook nog na 21 uur naar Vetési Laci en Panni.

Donderdag 26 april

Ildikó komt langs met rahát (Turks fruit), en Kató (diaconaal medewerkster) komt om de pakketten met zelfgebreide truien van mw. Salemink/Linders naar een heel arm gezin te brengen. Wat is de moeder verrast! Buiten is het eindelijk warm weer geworden.

We vertrekken richting Tg. Mures. De provinciale weg is rond Iernut (Radnót) helemaal opgebroken en geblokkeerd. Ellende! Bij de familie Bodó leveren we de pakketten af van de familie Imreh uit Velp; we krijgen daar een heerlijk middagmaal: gevulde koolrolletjes. Ook krijgen we een weekendtas mee terug voor Velp, en nota bene een fles cognac voor onszelf. Daarna rijden we door naar Gyergyószentmiklos, waar we in 1974 met Pinksteren hebben gepreekt, en sindsdien nooit meer geweest zijn. We komen aan tegen de avond, via o.a. Toplita (Maroshéviz), Ditró en Szárhegy. Het is een prachtige rit langs de Maros, met in de verte de besneeuwde toppen van de Görgényi Havasok. Veel landhuizen/kastelen worden gerestaureerd. Ook worden grote, nieuwe, rijke huizen gebouwd. In veel dorpen zien we nog versierde poorten van Pasen, omdat daar huwbare meisjes wonen die besprenkeld moeten worden.

We komen aan bij Árús Zsoka, inmiddels weduwe van ds. Arus Lajos. Samen wandelen we naar dochter Csilla en haar man Gyuri, die in een gemoderniseerd oud huis wonen. Bencze (7) maakt prachtige tekeningen, echt bijzonder! Gyuri is cameraman en filmmaker en fotograaf. Hij werkt voor de Duna TV en voor TV Bucuresti, en ook nog freelance voor zichzelf. Een man vol ideëen en deskundigheid; met dag en nacht werken scharrelt hij ± ƒ 500 per maand bij elkaar. Lekkere wijn gedronken: Roemeense pinot noir! Goed geslapen, dus.

Vrijdagmorgen 27 april

Op verzoek van Zsoka gaan we door de Oost-Karpaten heen (kloof van Békás) naar Piatra Neamt, waar haar zoon László predikant is voor een gebied van 170x360 km, voor de Hongaren in de verstrooiing. 's Middags, na ons vertrek, moet hij bv. voor een studentenbijbelkring naar Iasi, 200 km. ver. Hij heeft hulp nodig voor dat werk (project voor Klaas Vos?). We hebben wat geld achtergelaten (1 miljoen, 2 maal tanken). Met hem en Tünde en de kinderen gaan we naar een prachtig uitzichtpunt, met zicht tot Bákó. Dara maken we wat foto's. We zullen regelen dat hij 50 boekjes over de 10 geboden van Farkas József krijgt. Hij heeft veel meer literatuur nodig, met name voor de universiteitsstudenten. Hij houdt huiskamerdiensten waar juist Hongaarse intellectuelen komen, midden in de grote Roemeense zee.

Tussen de middag gaan we via de kloof (waar we aardewerk kopen) weer terug naar Gyergyó. Daar krijgen we de - altijd weer heerlijke - koolrolletjes te eten. Daarna vertrekken we naar Reghin. We hoopten binnendoor te kunnen via het Bucin-gebergte naar Sovata en zo naar Reghin, maar dat is ons zeer afgeraden: het is een heel slechte weg, waar bovendien nog veel sneeuw ligt. We laten Sovata maar vallen, voorlopig.

Om 18.30 komen we aan in Reghin, het contact van de Protestantse Kerkgemeenschap Velp. De dochter van ds. Demeter József, Orsolya, gaat trouwen. We worden door de bruid buiten al opgewacht. Het is een voortdurend komen van gasten en van mensen die van alles komen brengen voor de bruiloft. Ook om 1 uur en om 5 uur 's ochtends komen er gasten aan.

Zaterdag 28 april

We gaan naar Mikháza (Calugareni), om het project van de Diaconessenkerk te bekijken. We hebben een gesprek met Janka István. Hij vertelt van wat er goed gaat, en wat de problemen zijn: in het dorp is bijvoorbeeld geen enkele trekker aanwezig voor de landbouw. Hier is echt hulp nodig! Een goeie Roemeense trekker kost tussen de 8-10.000 gulden. Verder heeft ook niemand geld om landbouwwerktuigen aan te schaffen: een ploeg, een eg, een mestuitrijwagen, een waterwagen, een kunstmeststrooier, een zaaimachine, etc. Die kunnen heel goed tweedehands vanuit Nederland worden geïmporteerd; daarover wordt geen invoerrecht geheven. In Nederland worden veel machines na 8 jaar door modernere vervangen, terwijl de oude nog goed bruikbaar zijn; je kunt ze gratis of voor een habbekrats krijgen. We beloven ons best te doen.

Met István brengen we een bezoek aan dokter Gál Lonci; haar man Lajos is er niet. Zij komt nogal traag en vermoeid over. Ze heeft nu 5 dorpen, met in totaal 950 patiënten. De norm ligt op 1000. Werk genoeg. Het ziektekostenverzekeringssysteem begint langzaam te werken; veel mensen zijn echter nog onverzekerd, en moeten alles dus privé betalen. Want veel kleine werkgevers betalen de premies niet voor hun personeel… De dokterspost (gebouwd 1996-98) en de tuin zien er prima uit, al blijft er altijd werk aan de winkel. We hebben het geld overhandigd voor het onderhoud en de belastingen e.d.

Bij Janka István en Ibi krijgen we heerlijke verse forel te eten, echt perfect! We hebben wat extra geld voor henzelf achtergelaten. István is nog steeds zonder werk. We beloven voor hem contact op te nemen met Demeter Gyuri in Tg. Mures, die een transportbedrijf heeft met 3 vrachtwagens (wat ooit ook een project van ons was). Net als we afscheid nemen, komt de chauffeur van priester Csiki Dénes voorrijden, met de vraag of we langs willen komen in Közvényes. Dit lijkt wel goddelijke voorzienigheid: we moesten nl. nog bij hem langs, maar hadden geen gelegenheid een afspraak te maken. We stoppen eerst nog 10 minuten bij Misa en Aliz; ook hen hebben we geld gegeven. Aliz vertelt dat het zwaar gehandicapte kleinkind eindelijk, na heel veel moeite, naar Marosvécs kan, en een man vandaar komt naar het gehandicapteninstituut in Mikháza. De moeder van het kind (dochter van Aliz) zit in een psychiatrische inrichting (lijdt aan wanen; schizofrenie?). Misa heeft zelf een transportmiddel gemaakt, van een ouwe scooter of brommer. Hij repareert de tv's van het dorp. Nu kan hij ze met dat 'ding' vervoeren. Het zijn dappere mensen met een heel zwaar leven.

Daarna komen we bij de pastoor, Csiki Dénes. Een interessante man, die uitstekend Duits spreekt. Hij was vele jaren lang de secretaris van Marton Áron, de martelaarbisschop in Gyulafehérvár (Alba Iulia). Daarna bleef hij werkzaam op het bisschoppelijk bureau. Nu is hij tegen de 60 (?) en wil graag in een parochie werken. Hij is heel actief met veel opbouwwerk bezig: de kerk in Mikháza restaureren, een vormingscentrum en school met internaat bouwen in Közvényes, een jongerenproject opzetten, een gaarkeuken voor de armen, landbouwprojecten starten, ongelooflijk! Hij brengt allerlei machines uit Duitsland en Nederland. De kerk had 36 ha land; die lagen braak. Hij heeft ze gewoon weer in gebruik genomen zonder enige procedure te doorlopen, en verkoopt de opbrengst van het land. Dat kan zomaar in Roemenië, als je moed hebt en de goede contacten.

Het grote nieuwe gebouw bij de pastorie ziet er prachtig uit, met binnen veel houten betimmeringen en moderne sanitaire voorzieningen. Hij had in Duitsland grote thermopaneramen gekregen. Rond het formaat van die ramen is het gebouw verder ontworpen. Zo gaat dat: dit heb ik; daar omheen maken we een gebouw.

We hebben bij hem gepleit voor ontwikkelingshulp voor de landbouw in Mikháza. Hij vertelt dat de dorpsschool daar dichtgaat, en dat de kinderen naar Közvényes zullen moeten (2½ km), ook in de winter. Hij zorgt voor twee busjes, die hen zullen ophalen en thuisbrengen. Of ze komen in het internaat terecht. In juni maakt hij een reis naar Nederland en Duitsland, en hoopt dan langs te komen samen met Pákó Benedek, de bouwpastoor van Reghin. Twee bijzondere, zegenrijke priesters.

Het trouwfeest

Om 16 uur zijn we weer terug in Reghin. Met József even de trouwdienst voorbereid: Ida en ik zullen de trouwtekst in het Nederlands en in het Engels lezen, en hen in die talen ook de zegen geven, vanwege de buitenlandse gasten. Om 16.30 begint de ceremonie van het vragen van het meisje. De vöfej (ceremoniemeester) uit Bálványoshegyalja zegt zijn gedicht, met na elk couplet een paar halen op de viool, door Béla bácsi, de cantor. De bruidegom vraagt de bruid naar buiten te brengen. "Is dit ze?" vraagt de vöfej. Er komt een oude oma naar buiten, kromgebogen, met een hoofddoekje om en een schort voor. "Nee, dat is ze niet; ze is jonger!". "Is dit de bruid dan misschien?" Er komt een meisje van 6 naar buiten, heel feestelijk aangekleed. "Nee, dit is ze niet, ze is volwassener". Na nog wat varianten ziet hij eindelijk de bruid. Maar die krijgt hij niet zomaar. "Wat geef je voor haar?" "Ach, een krat bier wellicht" "Maar dat is niet genoeg!" "Maar als ik haar eeuwige trouw en liefde beloof?" "Dan kun je haar hebben!" Er gaat een groot gejuich op, de muziek wordt ingezet, en dansend komen ze samen op het bordes van het huis staan. Daarna gaan ze zich klaarmaken voor de kerkdienst.

De kerkdienst begint om 17.45 uur, en niet drie kwartier eerder, zoals gepland. Maar dat maakt daar niet uit. We beginnen als we eraan toe zijn. De kerk zit vol: twee koren (jeugdkoor en ouderenkoor) werken mee, en er zijn ook veel gemeenteleden en vele gasten. De tekst is gekozen uit 2 Petrus 1:5-8, over het beoefenen van de deugden. Een mooie, niet zo bekende tekst. Natuurlijk vloeien er tranen. Na de dienst is het buiten zelfgemaakt gebak eten en veel fris drinken, als voorbereiding op het feest, straks.

Daarna begeven we ons naar een mooi restaurant in het centrum, voor het diner en het feest. Er worden geen liedjes of voordrachten gehouden. Wel een band met luide muziek en bekende volksliedjes, die worden meegezongen. De maaltijd wordt met zeer lange tussenpozen opgediend: tussen elke gang zo'n 1½ uur. Om 2.30 uur willen we vertrekken, maar dan wordt net de bruidstaart aangesneden en opgediend. Het feest is nog in volle gang. Een feest móet kennelijk de hele nacht duren. Ik vind het meestal na twaalven wel mooi geweest. Maar ja…

Zondag 29 april

Om 10 uur zitten we weer in de kerk. József heeft 1 uur geslapen, van 8-9 uur. Een jonge collega gaat voor, met een heldere, directe verkondiging. József bedient vervolgens de doop aan het kind van een stel dat hij op katechese heeft gehad. Ik overhandig namens de kerk in Velp een bedrag van 6100 DM en 100 gulden, voor de bouw van het nootgebouw, met een toespraakje. Na de kerkdienst volgt een bezichtiging van het pràchtige gebouw, dat goed vordert dankzij subsidies van de Ilyés Alapítvány en van de Hongaarse staat. De naam van het kerkelijk centrum wordt "nootgebouw", in het Hongaars "Dióház". Dat is een afkorting van Diakonia, Ifjúság en Oktatás: Diaconaal werk, Jongerenwerk en Onderricht. Ze hopen in de herfst te kunnen starten met de gaarkeuken voor armen en daklozen (50 maaltijden). Daarna volgt een heerlijk middagmaal in de tuin met 40 aanwezigen. Ook nu eten we weer heerlijke koolrolletjes. Na de maaltijd vertrekken de gasten naar allerlei streken en landen.

Wij gaan met József naar Petru Zait, de orthodoxe priester in het aangrenzende dorp Breaza, en zijn vrouw Leontien. We hebben een gesprekje met hun zoon, die nu ook wat Hongaars leert en behoorlijk Engels spreekt. Petru en József komen half mei naar Nederland. We bekijken het orthodoxe dorpskerkje, en krijgen een fles gewijde wijn, een flesje zalfolie (chrisma) en een paaslam van brood, in een mand. Ook krijgen we van Leontien nog twee sierborden voor in de hal van ons huis.

's Avonds met het gezin Demeter en de gaste uit Amerika aan tafel gezeten en bijgepraat. Vanuit Nederland belt ma Eldering dat het slecht gaat met oom Arie van Trigt, en dat hij op sterven ligt. Moeten we misschien eerder terug?

Maandag 30 april

Vertrek uit Reghin. Voor het jonge paar vervoeren we een mud aardappels naar Cluj, om de eerste maand van te kunnen eten. We komen om 11.30 uur in Cluj aan (na een rit over de prachtig-groene Mezöség, Siebenbürger Heide, die in de zomer altijd vaalbruin, kaal en verlaten is). Van József hebben we 1000 geleende guldens teruggekregen; die kunnen we nu aan Eva geven, voor een nieuwe wasmachine! Het geld hadden we in 1999 gegeven voor een fonds ter ondersteuning van arme predikantsweduwen, dat we met onze jaargenoten zouden stichten. Niemand heeft verder gereageerd op een herinneringsbrief; er zijn geen andere bijdragen. Het fonds gaat dus niet door; het geld kunnen we dan aan Eva besteden, die in een vergelijkbare positie verkeert.

Als we in Cluj het kerkelijk bureau binnenkomen waar Eva werkt, staat ze met de telefoon in de hand – om òns op te bellen! Op dat moment stappen we daar binnen! Iemand die met Ida was meegereden, was een handtasje kwijt en dacht dat het nog in onze auto zou liggen. Ze onderzoekt de auto, maar het tasje moet ze elders kwijtgeraakt zijn. Heel vervelend, maar voor haar een Godswonder dat we net op dat moment langskomen.

Daarna reizen we door naar Biharia; onderweg maken we een foto van de blikkerende zinken daken van veel huizen in Huedin. Als ik het fototoestel uit de achterbak wil opvissen, blijkt een fles pálinka omgevallen en voor de helft leeggelopen te zijn. De dop sluit slecht. Omdat ik thuis nog genoeg van dat spul heb staan, geef ik wat er over is weg aan twee zigeuners die voorbij komen. Die zijn er heel blij mee. Twintig meter verderop wordt de fles aan de mond gezet, en de kwaliteit getest! Lijkt in orde.

Aankomst in Biharia om 14.30 uur. We kunnen zo aanschuiven aan tafel: Mimi heeft een heerlijke bonensoep gemaakt, die we nuttigen met verse uitjes en brood. Na een warm afscheid en met groeten en papieren voor de zustergemeente in Arnhem-ZW gaan we naar de grens; in 10 minuten (!) hebben we alle procedures doorlopen, en tuffen we door naar Velence. Daar worden we opgewacht door m'n zus Lies uit Den Haag, en door Wies & Frans uit Dongen. Terwijl we arriveren, worden we binnengeroepen: ma Eldering aan de telefoon; ze vertelt net aan Lies dat oom Arie (zwager van ma en pa) zondagavond gestorven is; de begrafenis is a.s. vrijdag om 13.00 uur in Berkel. Wat doen we? We zijn te moe om na te denken en een beslissing te nemen; dat stellen we uit tot morgen.

Dinsdag 1 mei

Vandaag is een vrije dag in Hongarije. Alles is gesloten: winkels, musea, overheidsinstellingen, etc. Om 10.30 uur arriveren Molnár János en Baba, onze vrienden uit Szeged. Ze blijven tot morgenmiddag. Tussen de middag eten we warm; Baba heeft gebraden gehakt met eieren erin verstopt meegebracht uit Szeged. Na het eten gaan we naar de oever van het Velence-meer. Traditiegetrouw nemen Ida en János daar een duik in het koude water, en staan Baba en Klaas op de kant te rillen… Nou ja, niet dus, want het is heerlijk warm weer. Alleen het meer is nog ijskoud. Ik leg mij neer in de schaduw van een boom, Baba zit in de zon aan het water. Er zijn zo'n 15 mensen op het strand. Een surfer probeert z'n zeil rechtop te krijgen, maar na een kwartier tobben in het koude water, komt hij weer de wal op. Als we weer thuis op het terras zitten, praten we bij over hun en ons leven, over werk en kerk, over kinderen en kleinkind. János vertelt dat zijn boek over de geschiedenis van het kerkdistrict Oradea van 1948-1989 klaar is. Nu moet het nog gedrukt worden. helaas is het geld, wat ervoor was, al aan iets anders uitgegeven. Het duurt nu al maanden. Dat drukken en binden kost 1500 DM. Kan het een project zijn voor….???

's Avonds komen Wies & Frans en Lies weer terug uit Székesfehérvár, waar ze op een plein hebben zitten aquarelleren. De resultaten zijn aardig om te zien. János wijst ons op een knalgele vogel in de tuin; een csísz, volgens hem; een sijs!

Die dag besluiten we om toch a.s. donderdag al terug te gaan, zodat we vrijdag bij de begrafenis aanwezig kunnen zijn. Ze hebben immers geen kinderen, en dan worden neven en nichten belangrijk.

Woensdag 2 mei

We besluiten vroeg op te staan, om te gaan wandelen. János & Baba willen omstreeks 11 uur weer richting Szeged vertrekken. Om 9 uur verlaten wij het pand, en rijden via de zuidpunt naar de overkant van het meer, naar Pákozd. We gaan rechtsaf het dorp in, en na de brug over de beek direct links. Er voert een asfaltweg naar het bos, die ophoudt bij de parkeerplaats van een verloren gewaand zwembad. Daar laten we de auto achter; we trekken de heuvels in, achter Pákozd. Prachtige natuur, met acaciabossen, heidevelden, struiken, riet en biezen. Af en toe een verscholen huisje, of resten van een militair oefenterrein. Vanaf de heuveltoppen die bezaaid zijn met rode granietblokken, heb je prachtig uitzicht over het Velence-meer, en in de verte achter ons zien we het Vértes-gebergte, dat de klimaatgrens met West-Europa vormt. Het wordt snel warmer buiten. Om 11 uur rijden we naar het uitzichtspunt in Velence, boven op de berg. Daarna naar huis, om afscheid te nemen van Baba en János. Ze vertrekken om 11.30 uur, zodat hij om 18 uur weer les kan geven aan de opleiding voor godsdienstleraren.

Lies en ik maken ons klaar voor een bliksembezoek aan Budapest. Voor Lies, die pas zaterdagavond in Hongarije is aangekomen, is het de laatste kans. Ze heeft al besloten Hongaars te gaan leren, zo goed bevalt het land haar.

Naar Budapest

Om 12.30 uur stappen we in de auto, en precies een half uur later staan we op de Gellért-hegy geparkeerd, dus op de citadel. Vandaaruit heb je een prachtig uitzicht op beide zijden van de stad en op de Donau en de bruggen. Lies is helemaal enthousiast. We brengen daar een uur door, en versturen kaarten over de hele wereld, in de hoop dat ze aankomen. We eten een heerlijk ijsje en kopen prullaria bij venters uit Roemenië die inmiddels ook Nederlands kennen, althans voldoende om de klandizie vriendelijk te bejegenen. Grappig. Ze komen uit Körösfö, waar onze vriend Ferencz Laci predikant is. Ze kennen hem, uiteraard. Kleine wereld! Lies staat perplex.

Daarna rijden we een rondje over de Erzsébet-híd naar de Lánc-híd, en we parkeren aan de voet van de Sikló, het kabelbaantje naar boven, de burcht op. Als we voor het paleis langslopen, ziet Lies tot haar stomme verbazing dat er een expositie is over de Blaue Reiter, een kunstenaarsgroep begin 20e eeuw, met o.a. Kandinsky erin. Lies heeft ooit een werkstuk over deze beweging gemaakt, en wil dolgraag de expositie zien. Ik ga graag mee. We zoeken de ingang – op slot. De 'National Gallery' is het énige museum dat wèl op 1 mei (gisteren dus) open was, maar daarom dus vandaag dicht is…. Domme pech!

Mariabeeld zoek

Vervolgens bezoeken we de Mátyás-kerk. We zien daar een prachtig glas-in-loodraam, met het Lam Gods. In dezelfde hoek staat een modern Mariabeeld van wit marmer, héél fijn gesneden. We vragen prentbriefkaarten van het raam en van het Mariabeeld. Van het raam klopt, maar de kaart van het Mariabeeldje niet. Ze komen met iets anders. Natuurlijk, dat is ook wel mooi, maar niet wat we zoeken. "Wat zoekt u dan? Welk Mariabeeld bedoelt u eigenlijk?" vraagt de suppoost. "Wat hier direct om de hoek staat, in die kapel met het altaardrieluik". "Daar staat helemaal geen Mariabeeld, meneer". "Jawel, we komen er net vandaan". "Nou, het spijt me, ik werk hier nu tien jaar, en daar staat geen Mariabeeld". "Dus u heeft er ook geen foto van?" "Nee, natuurlijk niet, meneer". We betalen wat we wel kopen, en gaan weg. De man blijkt toch te nieuwsgierig van aard, en loopt even met ons mee, die hoek in. "Warempel, meneer, het staat er wel degelijk! U heeft gelijk! Dat moet ik vanavond mijn vrouw vertellen! Goedendag".

Labyrint

We pinnen geld achter het Hilton, en wandelen nog wat rond. Alles kost tegenwoordig veel geld. Alleen al voor het kijken richting stad moet je 240 Ft betalen! Daarna gaan we naar de Herenstraat (Uri utca), waar zich de ingang tot het labyrint bevindt. Het is een ondergronds gangenstelsel onder de burcht van Buda, enkele kilometers lang, dat nu door weet-ik-wie wordt uitgebaat voor 900 Ft p.p., een kolossaal bedrag. We dalen erin af, en het blijkt zeer de moeite waard te zijn. Buiten wijzen de thermometers inmiddels 33 graden aan; binnen is het een graad of 14, schatten we. Als we binnenkomen zijn we uitgedroogd. Het is 15.30 uur. We vragen om cola en koffie. "Het spijt me meneer, het restaurant is al gesloten". "O, en hoe laat gaat het labyrint dan dicht? Kunnen we er nog wel in?" "Jawel, we sluiten pas om 19.30 uur". "Maar dan kunnen we toch nog wel een kop koffie krijgen, zeker?" "Nee, meneer, wij zijn nu dicht, helaas". "Dan geeft u ons nu twee glazen kraanwater, alstublieft!" We worden keurig bediend en gaan daarna de gangen in. Het gangencomplex is wel wat erg keurig opgeknapt. Veel wordt goed gemaakt door de creatieve, humoristische en artistieke opstellingen die in diverse hoeken en gaten opduiken. een gestalte die wegloopt, een koningskop die 10x levensgroot uit de grond opduikt, opgravingen van over 40 miljoen jaar, van alles. We kunnen het wel waarderen en beleven er plezier aan. We zijn wat rillerig geworden, als we weer buiten komen in de hitte van de dag. We drinken een bokaal heerlijke koffie in restaurant Sissy. Lekker. Mag ook wel voor ƒ 12,50. Langzaam sloffen we terug over de burcht, richting Sikló. We dalen af, en rijden weer in exact een half uur naar Velence.

We eten de restjes van het eten op, en praten nog wat. Met Janneke en Lies fantaseren we erover om het huisje van buurvrouw Agnes op te kopen, de tuin bij de onze te trekken en van haar krakhuisje een echt atelier met expositieruimte te maken. Daar starten we dan de Velence-school in de schilderkunst, dunkt ons. Daarna moeten we gaan inpakken, wassen draaien en schoonmaken en opruimen, want: morgen vertrekken we.

Donderdag 3 mei

Tegen Janneke Krijger, onze vriendin en buurvrouw op nr. 61, hebben we gezegd dat we om 7 uur vertrekken. Ze kent ons, en komt om kwart voor acht eens poolshoogte nemen. Om 8.05 rijden we weg. Het eerste stuk gaat nog wel, maar bij Wenen wordt het warmer en warmer (40 graden in de auto), als de zon hoger staat. Dat wordt nog wat…. Weer zien we de met sneeuw bedekte Alpen in de verte – prachtig! Alles verloopt verder soepel. Als we bij Oberhausen zijn, barst er een noodweer los, met veel regen en onweer. We naderen het vaderland. We ruiken het, als we binnen bereik van de varkensmesterijen komen. Lies wil eigenlijk gelijk door naar Den Haag, om thuis te kunnen overnachten en zich voor te bereiden op de begrafenis, morgen. Aldus geschiedt: we zetten haar af bij het station, en met de trein van 22.08 uur vertrekt ze. Wij zijn dan om kwart over tien eindelijk thuis, na een reis van 14 uur. En alles is helemaal goed gegaan, perfect, eigenlijk. God zij dank!

8 april 2007

Paaspreek: Hij is hier niet

Gemeente van Jezus Christus,

ik weet niet of jongens of meisjes hier wel eens een begrafenis hebben meegemaakt. Er zal er vast wel eentje tussen zitten. Dat is niet zo leuk want vaak is het een oma of opa die wordt begraven. Of je moeder of je vader, of een broer of zus. Je kunt dan heel verdrietig zijn en wie zou dat niet zijn? Dat zie ik dan ook wel op zo'n begraafplaats: kinderen van 6 of 10 jaar die huilen. Ook merk ik, dat ze het wel interessant vinden. Het is niet iets wat je vaak meemaakt; het is vaak ook de eerste keer. En je denkt dan: hoe zal dat gaan? Wat gaan ze nou precies doen bij zo'n begrafenis? Hoe verdrietig het ook is, je bent nieuwsgierig en je wilt er met je neus bovenop staan.

Als de kist is gezakt, gooien kinderen soms nog een bloem in het graf; of een handje aarde. Of ze hebben een tekening op de kist gelegd, of een paar tulpen of rozen. En die zie je dan meegaan naar beneden, de aarde in.

Later komt er meestal een steen op het graf, met de NAAM van de gestorvene erop. Om aan haar of hem te denken, als je daar loopt. Wie is er wel eens terug geweest op zo'n begraafplaats, later?..... Wat vind je daar dan? .... Sommige mensen vinden daar rust; die vinden het fijn om daar even te gaan zitten en te denken aan die mens die is gestorven, en van wie ze zoveel hielden. Vaak huilen ze dan; of ze zijn blij en gerustgesteld. Anderen gaan er nog één of twee keer heen, maar vinden er dan niks meer, behalve het verdriet en gemis en veel tranen. Ze dragen de herinnering mee in hun hart. En dat is óók goed.

Als je heel oud wordt, 85 of 90 of 95 of 100 jaar, ja, dan zijn veel van je vrienden en vriendinnen van vroeger gestorven. Misschien heb je kinderen of kleinkinderen, of buren die aardig zijn. Maar die zeggen tegen jou: meneer, mevrouw, mama of papa, vader of moeder, oma of opa, pake of beppe. Maar toen je nog leeftijdgenoten had, zeiden die tegen jou: hoi Bram! hoi Hanneke! Die noemden jou bij je naam. Als je héél oud wordt, kun je eenzaam worden; dan heb je haast niemand meer, die jou nog gewoon bij je naam noemt! Die jou nog kent van vroeger, die kan vertellen wat voor kattekwaad je in de buurt uithaalde.

Toen Jezus aan het kruis op gruwelijke wijze was gestorven - ze wilden z'n benen kapotslaan om hem gauw dood te laten gaan, maar dat hoefde al niet meer - toen staken ze een speer tussen z'n ribben, om te kijken of 't ie echt dood was. En dat was zo. Toen hebben ze hem begraven. Afgelegd - z'n ogen dichtgedaan, hem gewassen en met zalf ingesmeerd en in doeken gewikkeld, en daarna in een graf gelegd. Daarna een steen ervoor klaar. Het moest allemaal heel vlug, omdat het de middag voor Pasen was. Bijna begon het feest van .... ja, van wat? ........

Als het feest voorbij is en de week weer begint, gaat in Jeruzalem Maria Magdalena naar de begraafplaats. Ze wil nog bloemen brengen, nog een keer afscheid nemen. Ze komt er aan - en ziet dat de steen WEG is van het graf! Ze holt terug, en vertelt het hijgend aan de anderen, zoals Petrus en Johannes. Die hollen er ook heen, en zien dat het wáár is. Het graf is.... leeg! Ze vinden er niks meer. Ja, de doeken, de hoofdband van Jezus en zo. Onbegrijpelijk. Ze gaan helemaal verward naar huis.

Alleen Maria blijft àchter. Ze huilt. Eerst was Jezus al zo vréselijk doodgegaan - en nu wil ze bloemen brengen, en is zelfs z'n lichaam ook weg. Er zitten twee figuren bij het graf, die vragen waarom ze huilt. Nogal wiedes: ze is Jezus nu ècht hélemaal kwijt. Ze draait zich om en wil weglopen….. Wéér iemand die haar vraagt: `Waarom huil je? Wie zoek je?' Ze denkt dat het de beheerder van de begraafplaats is, of de tuinman. `Meneer, als u hem weggehaald hebt, zeg dan waar hij is! Nog één keer wil ik Hem aanraken, nog één keer vasthouden, nog één keer verzorgen!' En ze loopt alweer weg.

En DAN dat éne: MARIA! Hij noemt haar bij haar naam - DAARIN vindt de herkenning plaats: RABBOENI, roept ze, m'n meester! – Even denken…. wat gebeurt er ook alweer….? Juist als ze het graf de rùg toekeert, dàn ziet ze Jezus! Niet als een dode in het graf, maar als een Levende, haar tegenover. DAT is Pasen, DAT is de Opstanding, DAT is de boodschap! ` M a r i a ! ' klinkt het. `JEZUS!' roept ze. Hij zegt: `Je móet me niet vasthouden; ga liever naar de anderen en zeg dat ik gevonden ben door God, door jullie God en mijn God, jullie Vader en mijn Vader'. Ze weet NIET wat haar overkomt. Ze is helemaal perplex en overdonderd. Ze gaat naar de stad, en vertelt het aan ieder die het maar horen wil: dat zij Hem gezien heeft en dat Hij haar DIT heeft gezegd.

Hij heeft haar bij haar meisjesnaam geroepen. Zij wilde Hèm vinden, maar werd zèlf gevonden. Ze wéét dat één haar kent, ten diepste toe, en dat dus de dood geen scheiding meer maakt. Toen heeft ze ontzettend gehuild en gelachen, van verdriet en van vreugde. Alle sluizen gingen open.

Daarna is ze nóóit meer naar dat graf geweest om Jezus te zoeken. `Hij is hier niet, Hij is verrezen', was tegen haar gezegd. Ze spelt die woorden op haar lippen. Ze zingt ze voor zich uit, zachtjes, en luid. Ze laat voortaan dat graf voor wat het is. Ze legt de steen er niet meer op, bouwt er geen kerk of monument bij, maar gaat het vertellen aan de mensen:

Als je door diepste duisternis en dood moet hééngaan,
als je door alle pijn en lijden òpgegeten wordt,
als je merkt dat je niéts meer over hebt, niks meer in handen,
als je van God en mens verlaten bent en helemaal alléén,
als je uitgeworpen bent, veracht,
en als je met de nek wordt aangekeken, zoals hij,
als je voelt en ervaart dat je helemaal bent prijsgegeven,
ja, als je dàt ervaart, ten einde raad,

weet dan, dat je hier een BONDGENOOT hebt gevonden,
iemand die náást je staat, die mèt je gaat,
die àchter je is, wanneer je verleden je dreigt te bespringen,
èn die voor je uitgaat als een wolk overdag
en als een vuur in de nacht, als een baken;
iemand die, hoe dan ook, een weg voor je baant,
een pad door de zee, een vrije baan door de dood.

We hebben helemaal niets bij dat graf te zoeken. Ons geloof is niet gebonden aan dat graf, die tuin en dat verleden, juist NIET!

We worden - net als Maria - wèggestuurd uit die wonderlijke tuin, de wijde wereld in! Weg van het graf, de toekomst tegemoet. We hebben een `vooruitgangsgeloof', zou je kunnen zeggen; niét in de zin dat alles vanzelf beter wordt, maar in de zin dat we er opuit worden gestuurd, dat we op wèg mogen gaan. Vóóruit, niet achteruit. Bij dat graf heb je niks te zoeken.

Nee, waar het om gaat, is: je omdraaien, bij het graf vandaan. Want DAN pas kom je Hem tegen, DAN pas zul je Hem ontmoeten - wanneer je begonnen bent te gaan, door alle tranen heen. Omdat hij niet in die tuin of in het graf is te vinden, maar onder de levenden. En naar verluidt is Hij sindsdien aan velen ook verschenen! En hij roept je, bij je eigen naam.

In Jeruzalem is de graftuin; daar komen vele toeristen. En af en toe wordt er een niéuw graf van Jezus gevonden, met de botten nog in de kist en met naam adres, woonplaats en telefoonnummer er bijna op. Want dat trekt mensen. En al die mensen staan soms uren in de rij, in die graftuin. Om het graf van Jezus te zien.

Toen het ook de wachters van de tuin een keer teveel werd, heeft iemand daar een bord geplaatst. En weet u wat daar op stond? Eén regel uit het Evangelie:

‘Waarom zoekt u de levende onder de doden?
Hij is hier niet, want hij is opgewekt’.

Amen.

Opstanding: kletspraat

Opstanding? Kletspraat, zeggen de apostelen (Lucas 24,1-11). En wie zijn wij, om dan die vrouwen wèl te geloven? Kletspraat, zegt de wereld om ons heen. Want hoe weet je dat? waaraan zie je dat dan? Wat hebben die vrouwen gezien? Niets. Niets hebben ze gezien.

Ze hebben gezien wat er niét was: de steen voor de opening van het graf. Die was er niet; die was weggerold. Ook het dode lichaam van Jezus hebben ze niét gezien. Ook dat was weg. Wel heel verwarrend, eigenlijk. Ze raken ervan van streek. Wat nu?

Ze gingen toch naar het graf om zijn dode lichaam te zalven? Ze gingen toch om de dood te bezegelen en te treuren bij het graf? Wij zouden toch niet anders doen? Als we een geliefde verliezen, dan doe je nog wat je kunt: een gedenksteen, een plantje, wat bloemen, de urn bijzetten in een muur of een klein graf, of de as uit laten strooien en erbij zijn – want je wilt het afsluiten, afsluiten op een zo goed mogelijke manier. Je weet dat je alleen verder moet.

Daar waren die vrouwen mee bezig. Daar hadden ze zich op voorbereid. En dan die verbijstering: iemand heeft het graf geopend, is ermee bezig geweest; het lichaam van je geliefde is gewoon… wèg!!! Gillen zou je toch?!

De twee engelen bevestigen het: ‘Hij is hier niet’. Ja, dat hebben ze ook wel gezien. ‘Wat zoek je de levende onder de doden?’ Pardon??? ‘Wat zoek je de levende onder de doden? Weet je het niet meer? Heeft hij het je niet al gezegd? Hij is uit de dood opgewekt!’.

Ja, daarover had hij het wel eens. Maar wat betekende dat eigenlijk? Wat bedoelde hij daarmee? De vrouwen staan te tollen op hun benen. Ze zijn helemaal in verwarring gebracht. Ze hadden misschien gedacht dat dat iets voor de jongste dag was, als God alle dingen nieuw maakt. Of dat het om iets gééstelijks ging, zoals ‘een nieuw begin maken in je leven’.

Ze krijgen er geen vat op. Ze keren terug van het graf en gaan aan de elf en aan alle anderen vertellen wat er gebeurd is. Zo worden zij de eerste apostelen, de eerste verkondigers van het Evangelie. Maar de mannen vinden het maar kletspraat en geloven hen niet.

Ze hebben volgehouden het verder te vertellen. Dat we Jezus van Nazareth niet bij de doden moeten zoeken, maar onder de levenden. Dat de dood niet het laatste woord heeft, maar de levenscheppende God. Dat we niet zomaar moeten geloven dat was kansloos is in deze wereld dus geen toekomst heeft. Dat de dood almachtig is, dat duisternis heerst, rondom.

Ja, dat dat niét zo zou zijn, dat klinkt ongeloofwaardig. Net zo ongeloofwaardig als dat verhaal van het lege graf. Want in deze wereld is dood voor altijd dood; is kansloos voor altijd kansloos; is onaanzienlijk voor altijd onaanzienlijk; is eens een dief altijd een dief. Is honger en armoede een noodlot en onoplosbaar.

Onze God wenst dat tegen te spreken. De god van licht uit het duister, van bevrijding uit de slavernij, van de doortocht door de diepe zee, van de steppe die gaat bloeien, van doden die gaan leven – hij zegt: Blijf niet staren op wat vroeger was, sta niet stil in het verleden; Ik - zegt hij – ga iets nieuws beginnen! Het is al begonnen, merk je het niet?!

Zijn nieuwe schepping krijgt vorm in deze wereld, zet voet aan wal, krijgt vaste grond onder de voeten. Terug te draaien is het niet, omkijken helpt niet: de toekomst ligt vóór je. Hij kòmt!

‘Waarom zoekt u de levende onder de doden? Hij is niet hier, hij is uit de dood opgewekt.’ Dáár moeten we het mee doen!

7 april 2007

Kruis


Deze afbeelding laat een gesloten drieluik zien met een oranjerode ondergrond. Daarop afgebeeld Jezus, die het kruis draagt. Ik kon de gegevens niet meer achterhalen, maar ik meen dat het uit Aken komt en geschilderd is rond 1450.

Het heeft niet de bedoeling spectaculair te zijn of medelijden te wekken of indruk te maken. Het is een heel kwetsbaar geheel en zeker niet uit op sensatie. Enerzijds lijkt het tegenovergesteld aan de stampvolle kruisdragingstaferelen van Jeroen Bosch met allemaal bizarre koppen erop; dit is helemaal leeg. Anderzijds straalt Jezus precies dezelfde rust en vrede uit.

Maar wat mij het meeste raakte is de volstrekte eenzaamheid die het uitstraalt: een paar grassprieten en een paar stenen, meer niet. In een lege wereld gaat hij zijn weg. Verlatenheid is het gevoel dat hierdoor wordt opgeroepen.

Het blijft toch wel heel bizar en voor buitenstaanders onbegrijpelijk, dat we in hem Gods aangezicht hebben gezien. Het blijft voor deze wereld een heel vreemd en onhanteerbaar godsbeeld. Daarom koos ik als tekst deze woorden van Huub Oosterhuis erbij:

‘Gij vertoont U niet met macht en majesteit.
In weerwil van onze bedenkingen en dromen
zijt Gij machteloos en dwaas geworden in Jezus, uw zoon’

5 april 2007

Jeugdherinneringen

Wat zijn mijn eerste herinneringen en uit welke tijd?

De vroegste stammen uit de tijd toen ik drie jaar was, misschien ééntje van daarvoor.

We woonden Nieuwstraat 6 in Berkel en Rodenrijs. Per 1 november 1951 (net nadat ik 4 was geworden op 18 oktober) verhuisden we naar Prins Bernhardlaan 1, waar m’n moeder nu nog altijd woont (zomer 2007). Van die verhuizing herinner ik me nog enkele dingen, maar dus ook best wel wat van de Nieuwstraat. Ik zal ze chronologisch proberen te ordenen, al geef ik er geen garantie op. Wel weet ik heel zeker dat ze toen in dat huis zijn beleefd, dus op z’n laatst toen ik nog drie was.


1. Ongeluk met de postkoets

Het huis had alleen een achterom; dan kwam je in een gangetje met links de deur naar de keuken en de deur waar de trap van boven in uitkwam, en aan het eind een glazen deur om de kamer in te gaan. We sliepen boven. Ik speelde op de slaapverdieping op de grond met de prachtige op schaal gemaakte houten postkoets, die m’n vader daar had staan. Ik kwam te dicht bij het trapgat en donderde met veel kabaal naar beneden – zonder de koets. Ik herinner me heel duidelijk het moment van de val, en dat ik een dun katoenen pofbroekje aan had. Of was ik al in hansop? Ik zag tegen een lila achtergrond, rode, oranje, gele en blauwe sterren en ringen door elkaar heen tuimelen, toen ik van de trap af donderde. Nu ik de herinnering bovenhaal, voel ik een licht gevoel van misselijkheid. Moet dus een flinke klap geweest zijn. Misschien was ik nog twee, bijna drie of net drie jaar.


2. Sterrenhemel

Toen ik nog een heel klein pukkie was, ik denk een jaar of drie, woonden we in een heel klein huisje. Drie huisjes aan elkaar. Je kon alleen maar ach­ter­om binnenkomen, via een plaatsje met zwarte sintels. Ik herinner mij, dat ik een keer 's nachts naar de WC moest. Nou ja, denken jullie misschien, dan doe je toch het licht aan, en ga je toch gewoon?!

Maar zo simpel was dat niet. Om naar de WC te gaan, moest ik van de trap af naar beneden. Dan was je in een gangetje. Dan moest ik naar buiten, het binnenplaatsje oversteken, de schuur in; daar was de houten plee. 's Nachts, in het pikkedonker. Ik herinner het me als de dag van gisteren, omdat ik het misschien maar één keer gedaan heb. Niet omdat ik het te eng vond, maar omdat ik meestal in de nacht niet hoefde, en omdat we daar maar tot en met mijn derde jaar gewoond hebben.

Toen ik daar dat binnenplaatsje overstak, zag ik ineens boven me allemaal sterren twinkelen. Ik heb toen vol verbazing even staan kijken. Dat was denk ik voor het eerst, dat ik bewust de sterren­hemel zag. Wat mooi! En ik was gelijk niet bang meer. In de WC‑deur zat een klein drop/ruitvormig openingetje. Daar doorheen kon je ook de sterren zien. Ik heb ervan genoten. Als je je hoofd wat verschoof, zag je weer andere sterren, met minder of met meer schittering. Prachtig was dat!

Het is zomaar een kleine herinnering, maar mis­schien wel heel belangrijk voor je levensgevoel. Stel je voor dat ik naar buiten was gegaan, en het had zó hard gewaaid dat de takken van de bomen kraakten en zuchtten, en met van die zwarte wolken die langs de maan­verlichte hemel joegen... dat zou best angstig hebben kunnen zijn. In het donker kun je je best veilig voelen en op je gemak, maar het kan ook angstaanjagend zijn. Ik ben blij met mijn sterrenhemel-ervaring.


3. Flappie, het valse hondje

Als je naar de straat wilde, moest je dus over dat achterplaatsje door een gangetje naar de Nieuwstraat, en dan even naar links – dan was je bij de Herenstraat. Op de ene hoek van de Nieuwstraat en de Noordeindseweg had je de sigarenwinkel van De Vogel; op de andere hoek, van de Nieuwstraat en de Herenstraat, had je - na een paar huizen - de winkel van Van Kesteren (huishoudelijke artikelen). De Herenstraat is de doorgaande weg door het dorp. En aan de overkant loopt de vaart, waar de veilingschuiten door voeren. Door dat gangetje heen was altijd spannend, want er kwamen ook poorten op uit van mensen die aan de Herenstraat woonden. Zo woonde daar een juffrouw Schipper. Die had een klein fel hondje, Flappie. Als je langs het poortje ging, ging Flappie altijd enorm tekeer. Spannend! Dan schopte ik nog eens even tegen dat houten poortje aan – geweldig! Tot – het poortje een keer openvloog, en Flappie aan m’n broek hing. Sindsdien ging ik er altijd wat stilletjes langs.


4. Bijna onder de bus

Door de Herenstraat kwam af en toe een auto, of een bus. Vanuit Rodenrijs, of uit het Noordeinde, waar opa Mostert woonde. Toen ik een keer uit de Nieuwstraat overstak naar de vaart (daar bij de weegbrug), zag ik ineens de voorkant van een bus naast m’n hoofd, zo groot als een kerk. Veel wit en chroom en een beetje rood. En een keiharde claxon. Ik werd door een kracht keihard naar voren geworpen en belandde op het grasrandje tussen de weegbrug en het water - en de bus raasde achter me voorbij. Ik kan die voorkant nòg uittekenen, zo is die in mijn geheugen geprent….. Ik was gered.

Onderaan bij het water had je een spoelstoep, waar oma van der Ent de was ging uitspoelen in de vaart. Of waar mensen water haalden voor de planten of de beesten.


5. Mis poes!

We aten aan de keukentafel. Ik zat vlak voor het raam, m’n moeder links van mij bij het aanrecht, pa tegenover mij en Ineke rechts. Er stonden glazen water op tafel. Kennelijk zat ik te klieren, want pa gooit ineens een plens water naar m’n hoofd. Ik zie het komen, buk snel – en het water druipt langs het raam naar beneden. Dat gaf een trots gevoel: lekker te snel af, lekker mis!


6. Bal veroverd

Voor ons huis in de Nieuwstraat waren de grote jongens op straat aan het voetballen: de jongens van Van Loon, Kees de Gelder, van Seldenthuis, van der Ent, Beukel en nog meer. Ik was er nog te klein voor, maar ging wel kijken. En ineens zie ik mijn kans schoon: de bal rolt naar mij toe, ik pak ‘m vlug op en ren ermee onder mijn arm door het steegje, achter het huis om en naar binnen en kruip met de bal onder de keukentafel. Maar helaas: die Kees de Gelder komt ook, en sleurt me met bal en al weer onder de tafel vandaan. Wat een harde wereld, toch!


7. Van oude mensen en dingen die voorbijgaan

Naast ons woonden opa en oma Van der Ent; oma zat vaak voor de deur op een keukenstoel met een blauwe mangelbak op schoot de aardappels te schillen of spruitjes schoon te maken. Ze hadden een groot gezin en moesten hard werken in de tuinbouw. Dan ging ik even bij haar op de drempel zitten om een praatje te maken. Ze had echt van die ouwe mensen kleding aan en zo’n donker schort voor met kleine bloemetjes.


8. Servies werpen

M’n moeder had nog een kinderserviesje van emaille: kleine kopjes en schoteltjes, een theepotje, suikerpotje, etc. In mijn herinnering was het lichtblauw. Totdat Ineke en ik samen de kolder in de kop kregen; want wat was er nou leuker om, als de koeien loeiden in de slagerij van IJssie Beukel naast ons op nr. 8, dan gauw wat van dat serviesgoed op het dak te gooien en de reactie af te wachten?! Hartstikke spannend, ook als we straf kregen of zo. Van het serviesje waren later maar een paar kleine dingetjes over, maar die zijn ook verdwenen.


9. De verhuizing

Het nieuwe huis aan de Prins Bernhardlaan was klaar in oktober 1951. Pa en ma kregen de sleutel en we gingen verhuizen. Ik voelde aan alles dat het spannend was, wat we gingen doen. Ik weet nog als de dag van gisteren dat ik mocht helpen: pa zette een old-finish boekenkast met deurtjes met geelachtige glas-in-lood-raampjes erin dwars achterop de bagagedrager van zijn fiets, en zo liepen we het van Oldenbarneveldtplein over langs het gemeentehuis, en dan linksaf de Wilhelminastraat naar beneden en rechtsaf door de Julianastraat naar de Prins Bernhardlaan. Want via de Van Koetsveldstraat kon je er niet komen; het uienlandje van opa Schipper lag er nog. De PB-laan was nog niet doorgetrokken naar boven toe. Bij die verhuizing zorgde ik, ja ik er dus voor dat de kast achterop de fiets in evenwicht bleef, door hem met een handje te ondersteunen. Zo! Dat in die kast later alle de verzamelde werken van Vondel konden staan, hadden ze dus in belangrijke mate aan mijn hulp en steun te danken – zo voelde dat.

Kleuterschool

Omdat ik nog wat aardige kleuterschoolherinneringen heb, schrijf ik die ook nog even op, maar dan stop ik. De kleuterschool: dat was de mooiste plek van het dorp, voor een kind: A. van den Toorn’s bewaarschool. Dat stond er op de gevel. De kleuterschool was wat naar achteren gebouwd; dus vóór de kleuterschool was ook nog een plek met wat bomen of struiken. Rechts ernaast woonde een oude dame, Pietje Berkel heette ze. Dat vond ik zo grappig. Links had je geloof ik een woonhuis en dan de fietsenwinkel van Van Bommel.

Maar het mooiste van de kleuterschool was het schoolplein aan de achterkant, aan de vaart. Daar boomden de veilingschuiten langs; sommigen hadden een motor. Er was een flinke zandbak en een enkel houten speeltoestel. Ik herinner me een wip. Maar – dat was het belangrijkste – midden op het speelplein achter de kleuterschool stond een enorme kastanjeboom. In september kwamen daar van die prachtige, diep roodbruine kastanjes af. Daar deden we dan wat mee. Bijvoorbeeld beesten van maken. Met een prikkertje maakte je er dan gaatjes in; daar stak je de afgebrande lucifers in. Zo kreeg je de prachtigste beesten, poppetjes en figuren.


10. Juffrouw Em

Er waren twee lokalen: aan de voorkant een soort leslokaal, aan de achterkant meer een speellokaal. Daar zwaaide juffrouw Em de scepter. Ik herinner me het prachtige middaglicht, wat getemperd door de kastanje voor de ramen. Heel sfeervol. We moesten op onze hurken gaan zitten in een grote kring van 20-25 kinderen. Eéntje bleef buiten de kring. We moesten onze handen voor de ogen doen. Die hem was, liep rondjes om de kring, terwijl wij zongen:

“Niemand zeggen, zakdoekje leggen,
‘k heb de hele nacht gewaakt,
twee paar schoenen heb ik afgemaakt,
één van stof en één van leer,
hier leg ik mijn zakdoekje neer;
alle ogen zijn gesloten,
wie er omkijkt krijgt hem niet,
die krijgt hem niét!”

Die hem was legde dan gauw de witte zakdoek achter iemand neer; als je die had, moest je achter hem aanrennen en tikken. En dan mocht jij.

Andere liedjes die we daar leerden waren:

‘k Moest dwalen, ‘k moest dwalen,
langs bergen en in dalen;
daar kwam opeens een springer in het veld:
hij zwaaide met zijn hoed,
hij stampte met zijn voet.
Komt laten wij nu dansen gaan, dansen gaan
en de anderen moeten blijven staan’.

Dat ging ook met een kringspelletje.

Heerlijk om te zingen vond ik ook:

Heer langoor zou op reis gaan,
op reis gaan voor plezier;
hij zette ’t op Parijs aan,
wel twintig uur van hier.
Hij droeg een vuurrood jasje,
zijn vest was blauw geruit;
en achter uit zijn broe-hoekje,
daar sták zijn staartje uit!

En:

Alles in de wind, alles in de wind
ben ik een schipperskind;
alles in de wind, alles in de wind
ben ik een schipperskind.
Kom hier, Rosa, je bent m’n zusje, je bent m’n zusje,
kom hier, Rosa, je bent m’n zusje ja ja!

O wat spijt, o wat spijt,
nu ben ‘k m’n zusje kwijt;
o wat spijt, o wat spijt,
nu ben ‘k m’n zusje kwijt.
Kom hier, Rosa, je bent m’n zusje, je bent m’n zusje,
kom hier, Rosa, je bent m’n zusje ja ja!

Ginds onder die brug, ginds onder die brug
vond ik m’n zusje terug;
ginds onder die brug, ginds onder die brug
vond ik m’n zusje terug.
Kom hier, Rosa, je bent m’n zusje, je bent m’n zusje,
kom hier, Rosa, je bent m’n zusje ja ja!


11. Juffrouw Bloemendaal

In het voorste lokaal hadden we juffrouw Bloemendaal. Dat was een hele lieve, zachte, aardige oude vrouw, in mijn herinnering. Het was er altijd gezellig. We maakten allerlei werkjes met plakrondjes in een grijs schriftje; we hadden vlechtmatjes. Dat kon ik allemaal heel goed. Als we de blokken op moesten ruimen, moest je ze weer in hun doos passen. Ik zie me nog prutsen om een flinke doos met kleine blokjes van allerlei vorm weer in mekaar te passen – maar het lukte. Ook herinner ik mij dat we wat grotere knutseldingen hadden, zoiets als een houten hijskraan of zo. En een soort stellage van koperdraad, waaraan weer wollen draadjes hingen. Ik weet niet meer wat het was.

Ook leerden we daar punniken: met een pennetje de draad over de viers spijkertjes van de paddenstoel wippen. Onderaan kwam er dan zo’n wollen of katoenen slang uit.

Bij juffrouw Bloemendaal leerde ik het liedje:

‘Jezus zegt dat Hij hier van ons verwacht,
dat wij zijn als kaarsjes, brandend in de nacht;
en Hij wenst dat ieder tot zijn ere schijn’:
gij in uw klein hoekje, en ik in ’t mijn’.


12. Het ongeluk

Ik was een jaar of vijf; er was geen kleuterschool. Het was een of andere vakantie; als ik me goed herinner, was het een mooie herfstdag. Ik ging naar het dorp, naar de Herenstraat. Ik stak over naar de kleuterschool en zie ineens een grote glimmende koplamp naast me – remmen, een klap….

Ik word wakker in de boekwinkel van Olree aan de Herenstraat. Vlak daarnaast had je het eierwinkeltje van Den Hartog en de kapsalon van Jo Schipper, met kapper Rokus. Er staan mensen om me heen; mijn opa Mostert is er ook, en die praat tegen me: Hoe is het, jongen? Ze kijken allemaal bezorgd. Even later komt dokter Piet Hoogerbrugge, die is geroepen. Hij onderzoekt m’n hoofd en m’n oor en plakt de oorschelp met leukoplast weer tegen het hoofd aan. Het lijkt mee te vallen. Ik was net Malchus, zei pa altijd - daarbij twee bijbelteksten combinerend: "Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af; Malchus heette die slaaf." (Johannes 18,10), en: "een van hen sloeg in op de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af. Maar Jezus zei: ‘Houd daarmee op. Zo is het genoeg!’ Hij raakte het oor aan en genas de man (Lucas 22,50-51)

Ik was zomaar de straat overgestoken naar de kleuterschool. Met m’n kop was ik door het glas van de koplamp van zo’n zwarte Traction Avante (Citroën) gegaan en onder het remmende voorwiel gekomen dat over m’n buik was gegaan. De bandensporen zijn nog als litteken in m’n lies aanwezig.

Ik werd naar huis gebracht; er werd een bedje in de kamer aan de Prins Bernhardlaan ingericht, waarop ik moest liggen. De man van de zwarte auto kwam bij ons op bezoek en was heel aardig, vooral omdat hij voor mij een niet eens zo klein beertje van marsepein meebracht! Heerlijk!

Maar na twee dagen hield ik het niet meer; het was prachtig weer en ik wilde weer naar buiten. Toen de dokter weer voor controle was geweest, mocht dat ook. Ik bleek zelfs geen hersenschudding of inwendige beschadigingen te hebben – gelukkig!


13. Terug uit Indië

In 1951 of 1952 [nu hoorde ik van mijn moeder dat het op 12 april 1950 was, dus toen was ik nog geen 2,5 jaar] werd ik meegenomen naar het huis van opa en oma Mostert, Noordeindseweg 60. Het was prachtig weer. De hele familie was bijeen. Het was een belangrijke dag: oom Wim kwam terug uit Indië. Telkens liepen we naar de weg om uit te kijken of de bus er al aankwam, uit het Noordeinde. En ik zie de bus nog komen: een touringcar, met veel wit en rood en chroom, met zo'n oranje zonneklep boven de voorruit en ook raampjes aan de zijkant in de ronding van het dak, van die panorama-vensters. De bus stopte voor het huis en oom Wim stapte uit, bepakt en bezakt. De sfeer was geweldig, daar onder die grote kastanjebomen voor het huis, op het bruggetje over de sloot.

14. Naar opoe


Ik moet 4 jaar geweest zijn dat ik met pa en ma meeging naar Bergschenhoek, op bezoek bij opoe (overgrootmoeder) Mostert. Die woonde op de kruin, waar later de ooms (ome Jo en ome Jan, en daartegenover ome Klaas) ook woonden. We komen de gang binnen en worden begroet. Opoe Mostert doet een hoog kastdeurtje onder de trap open en haalt daar een grote rode jambus uit met zelfgebakken zandkoekjes. Daar krijg ik er een van, terwijl m'n vader me optilt. Onvergetelijk! In dat jaar overleed opoe Mostert. Die grote rode jambus staat nu bij ons...

15. Oma sterft


In 1953 was oma Mostert ernstig ziek geworden. Ze werd steeds zwakker. We wisten dat ze ging sterven. Ze lag in de voorkamer aan de Noordeindseweg, die vroeger van meneer Frits Verveen geweest was; in het kleine kamertje ernaast was het kantoor van opa's bodedienst, met grote kasboeken en een gewolkte bronsgrijze prullenbak van geperst karton. Die hebben wij nu in de woonkamer staan... Op een dag gingen we afscheid nemen van oma. De sfeer was ernstig, maar niet dramatisch. Gewoon: verdrietig. Ineke en ik mochten met ma mee. Thuis had ze ons voorbereid. We hadden oma's lievelinsglied samen geleerd:

1. Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schauw,
waar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt.

2. Jezus, niet mijn eigen kracht,
niet het werk door mij volbracht,
niet het offer, dat ik breng,
niet de tranen, die ik pleng,
schoon ik ganse nachten ween,
kunnen redden - Gij alleen.

3. Zie, ik breng voor mijn behoud
U geen wierook, mirr' of goud;
moede kom ik, arm en naakt,
tot de God, die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt,
die de zondaar leven doet.

4. Eenmaal als de stonde slaat,
dat dit lichaam sterven gaat,
als mijn ziel uit d'aardse woon
opklimt tot des rechters troon, -
Rots der eeuwen, in uw schoot
berg mijn ziele voor de dood.

Dat hebben we bij haar bed toen samen met haar gezongen in de prachtige, sfeervolle kamer met gedempt daglicht en glas-in-lood-ramen. Terwijl ik dit opschrijf, komt het verdriet weer boven.... Ook als we het wel eens bij een uitvaart moeten zingen, zijn de emoties heel dicht aan de oppervlakte. Prachtig, toch, zo'n herinnering?

4 april 2007

Ezel


Jezus op de ezel.
Tekening van Piet Klaasse, uit:
Bijbel voor de kinderen van dr. J.L. Klink,
uitg. Het Wereldvenster, Baarn 1974













Liefdeslied


Jezus, bonkige ezel,
uw poten ploegen het zand,
uw schonken zijn vet en vlezig,
ik rijd op u naar mijn land.


Ik was verdwaald in de bergen,
gij voert me naar huis terug,
ik maak mijn bed op uw rug,
ik heb genoeg van zwerven.


Gij redde mij het leven
toen ik gestorven was -
mijn hart is hooi en gras
meer kan ik u niet geven.


Huub Oosterhuis
Gebeden en Psalmen p. 60


Ik herinner me dat in de 60-er jaren voor de rechtbank een proces werd gevoerd in verband met blasfemie tegen Gerard Kornelis van het Reve, omdat hij God als een muisgrijze ezel had voorgesteld met wie hij gemeenschap had. In de Romeinse tijd is Jezus ook wel spottend afgebeeld als een ezel die aan het kruis werd geslagen. Huub Oosterhuis heeft in dit gedicht voor Jezus ook het beeld van een ezel gebruikt.

's Zomers hebben we met de kinderen in Roemenië vaak ezels gezien. Ze zijn altijd vertederend: hun stille trouw, hun amandelogen met lange wimpers, hun extreem grote oren, het vreemde gebalk, de stille tred, de zachte vacht, hun ongelooflijke draagvermogen, hun dienstbaarheid, hun kindvriendelijkheid, en .... het kruis op de rug.

Dit gedicht ontroert me. Er zitten zoveel diepe, bijbelse lagen in! Jezus is bonkig: weerbarstig, niet zomaar in een hok te krijgen. Uw poten ploegen het zand: de weg is zwaar om te gaan; is nauwelijks weg. Het is ook het zand van de (kerk)-geschiedenis, waar Jezus moeizaam doorheen trekt. Toch is het niet alleen armoe: uw schonken zijn vet en vlezig; kortom: hij heeft wat om het lijf. Geen zak met botten waarvoor je terugschrikt, maar ook een zeker ‘aaibaarheidsgehalte'.

Ik rijd op u naar mijn land: of: u rijdt mij naar uw land? Op de rug van deze ezel weet je het niet zo. Gaat niet de ezel z'n eigen weg, naar de krib van z'n meester? In ieder geval: ik word gereden; hij draagt mij. M'n voeten mogen even rusten.

En dan die passage over verdwaald zijn: we kennen het verhaal van Saul, die de ezelinnen van z'n vader ging zoeken. Hier echter was ik verdwaald, en heeft de ezel mij gevonden; hij brengt mij `thuis'. Ik maak mijn bed op uw rug: ik mag me helemaal overgeven en tot rust komen van al het dwalen en zwerven zonder uitzicht, zonder thuiskomst.

Gij redde mij het leven toen ik gestorven was: het lijkt op de thuiskomst van de verloren zoon: verloren en gevonden, hij was dood en zie hij is levend geworden.

En dan die meest ontroerende slotregels: mijn hart is hooi en gras, meer kan ik u niet geven. Weg met alle pretenties en dikdoenerij en godsdienstigheid om een plek in de hemel te krijgen of om in de ogen van jezelf of van anderen `iemand' te zijn: hooi en gras - verder sta ik met lege handen. Dat weinige wat ik heb, wat ik voorstel - voor de ezel is het goed, het is voor hem leeftocht. Dat mensen hun ‘schamele' hooi en gras aan hem geven, dat is genoeg. Dat is goed. Ik weet het, ik voel het, ik geloof het. Theologie voor eenvoudigen, met een persoonlijke band, en de verbeelding van Matth. 11:28-30. Dat is het!


Arnhem, 11 januari 1998
Klaas Eldering

Bij het afscheid van de Diaconessenkerk, 1984-1998


Matth. 11:28-30
Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht.


3 april 2007

Passieverhaal Joh. 18-19

Voor Goede Vrijdag heb ik van het Johannes-Evangelie
de hoofdstukken 18 en 19 opnieuw uit het Grieks vertaald.

Johannes 18

1 Na dat gezegd te hebben,
ging Jezus weg met zijn leerlingen
naar de overkant van de beek Kidron;
daar was een olijfgaard,
die hij met zijn leerlingen binnenging.

2 Ook Judas – zijn verrader – kende die plek,
want vaak was Jezus daar
met zijn leerlingen samengekomen.

3 Judas nu nam een afdeling soldaten mee
en dienaren uit de kring van overpriesters en Farizeeën
en kwam daar naartoe met fakkels,
lampen en wapentuig.

4 Jezus wist wat er allemaal op hem afkwam;
hij ging eruit en zei tot hen:
Wie zoeken jullie?

5 Ze antwoordden hem:
Jezus van Nazareth!
Hij zei tot hen:
Dat ben ik.
Ook Judas – zijn verrader – stond bij hen.

6 Toen hij tot hen zei ‘ik ben het’,
liepen ze achteruit
en vielen ze ter aarde.

7 Nogmaals vroeg hij hen:
Wie zoeken jullie?
en zij zeiden:
Jezus van Nazareth!

8 Jezus antwoordde:
Ik heb jullie toch gezegd dat ik het ben?!
Als jullie mij dus zoeken,
laat hen dan gaan!

9 (opdat het woord vervuld zou worden
dat hij gezegd had:
Van hen die Gij mij gegeven hebt,
heb ik niemand in het verderf gestort).

10 Simon Petrus had een zwaard,
trok het, sloeg in op de knecht van de overpriester
en hakte hem het rechteroor af;
de naam van die knecht was Malchus.

11 Maar Jezus zei tot Petrus:
Steek het zwaard in de schede;
de beker die de Vader mij heeft gegeven,
zou ik die niet drinken?

12 De afdeling soldaten, de bevelhebber
en de dienaren van de Joden
grepen Jezus, boeiden hem

13 en brachten hem eerst naar Annas;
hij was de schoonvader van Kajafas,
die hogepriester was, dat jaar.

14 Kajafas had overlegd met de Joden
dat het beter is dat één mens sterft
in plaats van het volk.

15 Simon Petrus volgde Jezus,
en nog een andere leerling.
Die leerling was een bekende van de overpriester
en ging met Jezus de hof van de overpriester binnen,

16 maar Petrus bleef buiten bij de deur staan.
Toen kwam de andere leerling
- de kennis van de overpriester – naar buiten,
sprak met de deurwacht
en leidde Petrus naar binnen.

17 Het meisje dat deurwacht was zei toen tot Petrus:
Ben jij ook niet een van de leerlingen
van die mens?
Hij zei:
Ik ben het niet.

18 Daar stonden ook de slaven en de dienaren,
die een vuur gemaakt hadden,
want het was koud, en ze warmden zich.
Ook Petrus stond bij hen zich te warmen.

19 De overpriester ondervroeg Jezus
over zijn leerlingen en over zijn leer.

20 Jezus antwoordde hem:
Ik heb vrijuit gesproken voor de wereld,
ik heb altijd onderricht in synagoge en tempel,
waar alle Joden bijeenkomen
en ik heb niets in het geheim gezegd.

21 Wat vraagt u me dan?
Vraag liever de hoorders wat ik hen gezegd heb!
Zij weten wat ik heb gezegd.

22 Toen hij dat gezegd had,
gaf een van de dienaren die erbij stond
Jezus een vuistslag en zei:
Zó antwoord geven aan de overpriester?

23 Jezus antwoordde hem:
Als ik iets verkeerd heb gezegd,
vertel me dat verkeerde;
maar als ik het goed heb gezegd,
waarom slaat u me dan?

24 Toen zond Annas hem geboeid
naar Kajafas, de hogepriester.

25 Simon Petrus stond zich te warmen.
Ze zeiden tegen hem:
Ben jij ook niet een van zijn leerlingen?
Hij ontkende het en zei:
Ik ben het niet.

26 Toen zei een van de slaven van de overpriester
- een verwant van wie Petrus het oor had afgehakt -:
Heb ik u niet in de olijfgaard gezien met hem?

27 En weer ontkende Petrus het
en meteen kraaide er een haan.

28 Dan brengen ze Jezus van Kajafas
naar het garnizoensgebouw;
het was vroeg in de morgen;
ze gingen het garnizoensgebouw niet binnen
om zich niet te verontreinigen
maar het Pascha te kunnen eten.

29 Dus kwam Pilatus tot hen naar buiten en zegt:
Welke aanklacht brengen jullie in
tegen deze mens?

30 Zij antwoordden en zeiden tot hem:
Als hij geen boosdoener was,
hadden we hem niet aan u overgeleverd.

31 Toen zei Pilatus tot hen:
Neem hem maar weer mee
en oordeel hem naar jullie wet.
De Joden zeiden tot hem:
Het is ons niet geoorloofd
iemand ter dood te brengen

32 (opdat het woord van Jezus vervuld zou worden
waarmee hij aangaf welke dood hij zou gaan sterven).

33 Pilatus ging het garnizoensgebouw weer in,
riep Jezus en zei tot hem:
Bent u de koning van de Joden?

34 Jezus antwoordde:
Zegt u dat uit uzelf,
of hebben anderen u over mij verteld?

35 Pilatus antwoordde:
Ik ben toch geen Jood?!
Uw volk en de overpriesters
hebben u aan mij overgeleverd;
wat hebt u gedaan?

36 Jezus antwoordde:
Mijn koningschap is niet van deze wereld;
als mijn koningschap van deze wereld zou zijn,
dan zouden mijn dienaren gevochten hebben,
om te voorkomen dat ik
aan de Joden zou worden overgeleverd;
maar mijn koningschap is niet van hier.

37 Toen zei Pilatus tot hem:
Dus u bent geen koning?
Jezus antwoordde:
U zegt dat ik koning ben….
Hiertoe ben ik geboren
en hiertoe ben ik in de wereld gekomen
om te getuigen van de waarheid;
iedereen die uit de waarheid is,
hoort naar mijn stem.

38 Zegt Pilatus tot hem:
Wat is waarheid?
Toen hij dat had gezegd,
ging hij weer naar buiten naar de Joden
en zei tot hen:
Ik vind geen enkele schuld in hem.

39 Het is gewoonte bij jullie
dat ik je op het Pascha iemand vrijlaat;
willen jullie dat ik je
de koning van de Joden vrijlaat?

40 Weer schreeuwden ze en zeiden:
Niet hem, maar Barabbas!
Barabbas was een misdadiger.

Johannes 19

1 Toen nam Pilatus Jezus en liet hem geselen

2 De soldaten vlochten een krans van dorens,
zetten die op zijn hoofd
en deden hem een purperen kleed om.

3 Ze kwamen op hem toe en zeiden:
Gegroet de koning van de Joden!
en ze dienden hem vuistslagen toe.

4 Weer kwam Pilatus naar buiten
en zegt tegen hen:
Zie, ik breng hem weer naar buiten bij jullie,
opdat jullie weten dat ik
geen enkele schuld in hem vind.

5 Toen kwam Jezus naar buiten,
met de doornenkroon op
en het purperen kleed aan,
en hij zei tot hen:
Zie de mens.

6 Toen dan de overpriesters en de dienaren hem zagen,
schreeuwden ze en zeiden:
Kruisig hem! Kruisig hem!
Pilatus zei tot hen:
Nemen jullie hem en kruisigt hem,
want ik vind in hem geen schuld.

7 De Joden antwoordden hem:
Wij hebben een wet
en volgens de wet moet hij sterven,
want hij heeft zichzelf zoon van God gemaakt.

8 Toen Pilatus dit woord hoorde,
werd hij nog banger,

9 ging weer het garnizoensgebouw in
en zegt tot Jezus:
Waar bent u vandaan?
Maar Jezus gaf hem geen antwoord.

10 Dan zegt Pilatus tot hem:
Spreekt u niet met mij?
Weet u niet dat ik macht heb u vrij te laten
en macht u te laten kruisigen?

11 Jezus antwoordde:
U hebt geen enkele macht over mij,
tenzij die u van boven is gegeven.
Daarom heeft hij die mij aan u overlevert,
groter zonde.

12 Van toen af zocht Pilatus hem vrij te laten;
maar de Joden schreeuwden en zeiden:
Als u die vrijlaat,
bent u geen vriend van de keizer!
Ieder die zich koning maakt,
protesteert tegen de keizer.

13 Toen Pilatus die woorden gehoord had,
bracht hij Jezus naar buiten
en ging op de rechterstoel zitten
op een plek genaamd Lithostrotos (Steenstraat),
in het Hebreeuws Gabbatha.

14 Het was de vooravond van Pasen,
rond het zesde uur;
en hij zegt tegen de Joden:
Zie, jullie koning.

15 En die schreeuwden:
Weg, weg, kruisig hem!
Pilatus zegt tot hen:
Moet ik jullie koning kruisigen?
De overpriesters antwoordden:
We hebben geen koning behalve de keizer.

16 Toen leverde hij hem aan hen over
om gekruisigd te worden.
Zij namen Jezus

17 en het kruis meetorsend
ging hij naar de zogeheten Schedelplaats,
in het Hebreeuws Golgotha.

18 Daar kruisigden ze hem
en met hem nog twee anderen aan weerszijden
en Jezus in het midden.

19 Pilatus had ook een opschrift geschreven
en liet dat op het kruis plaatsen;
er stond geschreven:

Jezus van Nazareth,
de koning van de Joden

20 Veel Joden lazen dat opschrift,
want die plek waar Jezus gekruisigd werd,
was dicht bij de stad;
het was in het Hebreeuws, Romeins en Grieks geschreven.

21 De overpriesters van de Joden zeiden tot Pilatus:
Schrijf niet: de koning van de Joden,
maar dat HIJ gezegd heeft:
ik ben koning van de Joden.

22 Pilatus antwoordde:
Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.



23 De soldaten die Jezus gekruisigd hadden,
namen zijn kleren en maakten er vier delen van,
voor elke soldaat een deel,
en ook het hemd.
Het hemd was naadloos,
van bovenaf aan één stuk geweven.

24 Toen zeiden ze tot elkaar:
Laten we het niet scheuren,
maar erom dobbelen van wie het zal zijn
opdat het Schriftwoord vervuld werd:

Mijn kleding hebben ze onder elkaar verdeeld
en over mijn mantel het lot geworpen.

Dat deden dus de soldaten.

25 Bij het kruis van Jezus stonden
zijn moeder en de zus van zijn moeder,
Maria van Klopas, en Maria Magdalena.

26 Toen Jezus zijn moeder zag
en bij haar de leerling die hij liefhad,
zei hij tegen zijn moeder:
Vrouw, zie uw zoon.

27 Vervolgens zegt hij tegen de leerling:
Zoon, zie uw moeder.
Vanaf dat uur nam de leerling haar bij zich op.

28 Daarna, toen Jezus wist
dat alles al was volbracht, zei hij
om het Schriftwoord te vervullen:
Ik heb dorst.

29 Er lag daar een vat vol wijnazijn;
ze staken een spons vol wijnazijn
op een hysopstengel
en brachten die naar zijn mond.

30 Toen Jezus de wijnazijn genomen had,
zei hij:
Het is volbracht –
en hij boog het hoofd en gaf de geest.

31 De Joden nu vroegen Pilatus
omdat het de vooravond van het feest was
en de lichamen niet op het kruis zouden blijven
op de sabbath
- want groot was de dag van die sabbath –
om hun benen te breken
en dat ze weggenomen zouden worden.

32 Dus kwamen de soldaten
en braken de benen van de eerste en van de andere,
die met hem gekruisigd waren.

33 Toen ze bij Jezus kwamen
en zagen dat hij reeds gestorven was,
braken ze zijn benen niet,

34 maar een van de soldaten
doorboorde met een speer zijn zij
en direct kwam er bloed en water uit.

35 Die het gezien heeft, heeft een getuigenis afgelegd
en zijn getuigenis is waar
en hij weet dat hij de waarheid spreekt
opdat ook jullie tot geloof komen.

36 Dat is gebeurd opdat het Schriftwoord werd vervuld:

Zijn beenderen zullen niet worden gebroken

37 en nog een ander Schriftwoord zegt:

Zij zullen zien op hem, die zij doorstoken hebben

38 Daarna vroeg Jozef van Arimathea,
die in het geheim een leerling van Jezus was
uit vrees voor de Joden,
aan Pilatus om het lichaam van Jezus te mogen wegnemen;
Pilatus stond het toe.
Dus kwam hij en nam zijn lichaam weg.

39 Ook kwam Nicodemus,
die eerst ’s nachts bij hem gekomen was,
en bracht een mengsel van mirre en aloë mee,
zo’n honderd liter.

40 Dus namen zij het lichaam van Jezus
en wikkelden het in linnen met de aroma’s,
zoals men bij de Joden gewoon is te begraven.

41 Op de plaats waar Jezus gekruisigd was.
was een olijfgaard;
in de olijfgaard was een nieuwe graftombe,
waarin nog nooit iemand was gelegd.

42 Omdat het de vooravond van het feest van de Joden was,
en omdat de graftombe dichtbij was,
legden ze Jezus daar neer.